Insolventierecht
Uittreksel
Polak/Pannevis 15e druk (2022)
Hoofdstukken 1 t/m 19, 21, 22, 28, 29
,INHOUD
HOOFDSTUK 1 HOOFDLIJNEN INSOLVENTIEPROCEDURES ......................................................... 3
HOOFDSTUK 2 FAILLISSEMENT IN HET ALGEMEEN ....................................................................... 6
HOOFDSTUK 3 DE FAILLIETVERKLARING ........................................................................................ 8
HOOFDSTUK 4 DE FIXATIE VAN HET VERMOGEN ......................................................................... 17
HOOFDSTUK 5 PROCEDURES .......................................................................................................... 23
HOOFDSTUK 6 OVEREENKOMSTEN ................................................................................................ 27
HOOFDSTUK 7 SCHULDEISERSBENADELING................................................................................ 34
HOOFDSTUK 8 BESTUURDERS- & AANDEELHOUDERSAANSPRAKELIJKHEID ....................... 46
HOOFDSTUK 9 VERREKENING ......................................................................................................... 56
HOOFDSTUK 10 GOEDERENRECHTELIJKE ZEKERHEIDSRECHTEN EN ANDERE REDENEN
VAN VOORRANG ................................................................................................................................. 62
HOOFDSTUK 11 BEWIND EN HUWELIJK ......................................................................................... 69
HOOFDSTUK 12 DE AFKOELINGSPERIODE .................................................................................... 71
HOOFDSTUK 13 HET BESTUUR OVER DE FAILLIETE BOEDEL ................................................... 72
HOOFDSTUK 14 DE VOORZIENINGEN NA DE FAILLIETVERKLARING ........................................ 82
HOOFDSTUK 15 VERIFICATIE DER SCHULDVORDERINGEN........................................................ 86
HOOFDSTUK 16 HET FAILLISSEMENTSAKKOORD ........................................................................ 95
HOOFDSTUK 17 DE VEREFFENING VAN DE BOEDEL ................................................................... 99
HOOFDSTUK 18 RECHTSTOESTAND VAN DE SCHULDENAAR NA AFLOOP VAN DE
VEREFFENING ................................................................................................................................... 106
HOOFDSTUK 19 BEPALINGEN VAN INTERNATIONAAL RECHT ................................................. 107
HOOFDSTUK 21 SURSEANCE VAN BETALING ............................................................................. 113
HOOFDSTUK 22 HET SURSEANCE-AKKOORD ............................................................................. 118
HOOFDSTUK 28 AANWIJZING VAN EEN BEOOGD CURATOR.................................................... 120
HOOFDSTUK 29 HOMOLOGATIE VAN EEN ONDERHANDS AKKOORD ..................................... 124
Pagina 2 van 134
,HOOFDSTUK 1 HOOFDLIJNEN INSOLVENTIEPROCEDURES
1.1 Insolventie
3:276 BW: elke schuldeiser kan zich verhalen op alle goederen van zijn schuldenaar
3:277 BW: alle schuldeisers hebben onderling een gelijke rang (paritas creditorum) m.u.v. de door wet erkende
voorrang 3:278 BW: voorrang is o.a. pand, hypotheek, voorrechten en andere gronden.
Schuldeiser mag zelf vordering incasseren, hoeft geen rekening te houden met andere schuldeisers.
Schuldenaar mag zolang hij over voldoende liquide middelen beschikt zelf bepalen wie hij eerst betaalt.
Liquiditeit: over voldoende middelen beschikken om schulden te voldoen op moment van opeisbaarheid.
Solvabiliteit: of de totale waarde van bezittingen (activa) de schulden (passiva) overtreft.
Insolventie: geen wettelijke term; 1) schuldenaar kan (dreigt) niet aan schulden (te) voldoen en 2) de complexe
verhouding tussen schuldenaar en schuldeisers en schuldeisers onderling.
1.2 Insolventieprocedures
Insolventieprocedures betreffen een gezamenlijk optreden t.b.v. schuldeisers (concursus creditorum).
Verschillende procedures mogelijk, met 1 gezamenlijk kenmerk: schuldenaar kan niet meer voldoen aan
opeisbare verplichtingen, is onvoldoende liquide of voorziet dat dat gaat gebeuren. 4 procedures:
1. Faillissement (art. 1 lid 1 Fw): schuldenaar is opgehouden te betalen (van opeisbare schulden). Curator is
belast met beheer en vereffening van het vermogen. Procedure richt zich dus op vereffening. .
2. Surseance van betaling: Art. 214 Fw. De schuldenaar (onderneming) die voorziet niet te kunnen betalen als
schulden opeisbaar worden, kan uitstel van betaling aanvragen. Surseance is tijdelijke maatregel gericht op
gehele/gedeeltelijke voldoening concurrente schuldeisers (dus niet vereffening!). Bewindvoerder voert samen
met schuldenaar beheer over vermogen. Surseance wordt vaak (alsnog) een faillissement, zie art. 242 Fw.
3. Schuldsanering natuurlijke personen: Art 284 Fw, natuurlijke persoon die schulden niet meer kan voldoen.
Bewindvoerder voert beheer en vereffening vermogen, maakt goederen te gelde en keert opbrengst uit aan
schuldeisers conform wettelijke rangorde. Na afloop traject ontstaat een schone lei: restschulden zijn niet
meer afdwingbaar en natuurlijke verbintenissen geworden; bij faillissement is dat niet zo. Bij schuldsanering
spelen de belangen van de schuldenaar een grotere rol dan bij faillissement.
4. Homologatie onderhands akkoord: door middel van akkoord aanspraken van schuldeisers te wijzigen (anders
dan collectieve vereffening) zodat schuldenaar beter in staat is schulden te voldoen. Sinds 2021 is
homologatie van een onderhands akkoord mogelijk: een akkoord (door rechter gehomologeerd)waarbij een
gekwalificeerde meerderheid van de schuldeisers instemt met een akkoord te sluiten waaraan alle
(stemgerechtigde) schuldeisers zijn gebonden. Het akkoord kan voorzien in wijziging rechten van
aandeelhouders, of vereffening vermogen schuldenaar. Ook in faillissement en surseance bestaan dergelijke
dwangakkoorden.
1.3 Schuldeisers
Schuldeisers in de zin van Fw: degenen die op de dag van insolventieprocedure krachtens verbintenis het
subjectieve recht heeft om van schuldenaar een prestatie (geld/waardeerbaar in geld) te vorderen en dit op
goederen van schuldenaar kan verhalen. schuldeiser moet vordering in rechte geldend kunnen maken.
o NB: niet iedere rechtsplicht leidt tot veroordeling tot nakoming (bijv rechtsplicht om eigendom te eerbiedigen).
Niet-nakoming van een rechtsplicht kan soms wel een verbintenis doen ontstaan (bijv OD).
o Verbintenis moet op het vermogensrecht zien; rechter moet schuldenaar kunnen veroordelen tot
nakoming/schadevergoeding en schuldenaar moet verhaalsrecht hebben, art. 3:276 BW. Schuldeiser uit
natuurlijke verbintenis (art. 6:3 BW) is geen schuldeiser in Fw, want heeft geen verhaalsrecht.
o Schuldeisers uit familierechtelijke rechtsbetrekkingen zijn wél schuldeiser in Fw: bijv verstrekken
levensonderhoud. Geldt ook voor huwelijksvermogensrecht.
o Goederenrechtelijk recht een rechtsbetrekking tussen persoon en een goed, dus niet een vermogen. Het als
eigenaar vorderen van het goed van een ander is geen vordering tot voldoening uit diens vermogen en dus
geen schuldeiser in Fw. Wel moet curator meewerken aan afgifte van de zaak.
o Vorderingen worden in faillissement/schuldsanering op de boedel verhaald nadat zij zijn geverifiveerd
verifieerbare vorderingen.
Vorderingen rondom insolventieprocedure zijn onder te verdelen in
1) Verifieerbare vorderingen worden met insolventieprocedure verhaald.
Vorderingen moeten in beginsel zijn ontstaan vòòr datum insolventieprocedure (‘pre-
faillissementsschuldeisers’). HR heeft in Koot Beheer/Tideman q.q en Credit Suisse/Jongepier q.q. II de
Pagina 3 van 134
, mogelijkheden om met insolventieprocedure verhaal te halen voor vorderingen die daarna zijn ontstaan,
aanzienlijk verruimd. Daarom dekt ‘pre-faillissementsvordering’ niet de lading.
2) Niet-verifieerbare vorderingen vordering die buiten de insolventieprocedure vallen. O.a. nieuwe
verplichtingen die schuldenaar na failissement aangaat (hoewel sommige daarvan wel geverifieerd kunnen
worden); moet schuldenaar voldoen uit gelden die hij zelf tijdens insolventie ter beschikking heeft.
3) Boedelvorderingen Kosten a.g.v. afhandeling van de insolventieprocedure; worden voldaan uit het
vermogen (de boedel), voordat aan schuldeisers wordt betaald. Ook deze kosten zijn niet verifieerbaar en
ontstaan na faillissement, maar worden dus wél worden voldaan uit de faillissementsboedel
Pand- en hypotheekhouders kunnen de goederen waarop het zekerheidsrecht rust (in grote lijnen) uitwinnen alsof
er geen faillissement is.
1.4 Rangorde
Onderscheid in schuldeisers:
o preferente schuldeisers: Hebben voorrechten op bepaalde of op alle goederen. Schuldeisers met voorrecht
op bepaalde goederen kunnen als eerste verhalen, daarna pas preferenten met voorrang op alle goederen
(en daarna concurrente schuldeisers).
o Concurrente (zonder voorrechten). Kunnen zowel boedelvorderingen zijn als verifieerbare vorderingen
o In Fw geldt dat hogere rang voor lager gaat en dat boedelschuldeisers voorgaan op verifieerbare
vorderingen. Vorderingen binnen boedel zijn dus als volgt:
o Boedelvorderingen: 1) boedelvordering met voorrang, 2) concurrente boedelvordering
o Verifieerbare vordering: 1) verifieerbare vordering met voorrang, 2) concurrente verifieerbare
vorderingen, 3) achtergestelde verifieerbare vorderingen
1.5 Fixatiebeginsel
Bij start insolventieprocedure wordt vermogen schuldenaar vastgezet, gefixeerd fixatiebeginsel. Ziet op
vermogensbestanddelen (de activa), en vorderingen op schuldenaar (de passiva). Geldt ook voor goederen en
hoogte + voorrang van vorderingen. De gefixeerde vorderingen vormen de basis van de vereffening (of akkoord in
WHOA). NB: er kunnen dus ook na faillissement vorderingen ontstaan die in bepaalde gevallen verifieerbaar zijn.
1.6 Het vermogen, niet de persoon
Insolventieprocedure ziet op vermogen, niet op persoon van schuldenaar. Schuldenaar blijft bevoegd
rechtshandelingen te verrichten (er kunnen dus na faillissmeent vorderingen ontstaan die in rechte afdwingbaar
zijn maar niet onder faillissementsboedel vallen. Schuldenaar kan tijdens faillissement (dus) ook andere rechten
blijven uitoefenen: ouderlijk gezag, echtscheiding, bewind vermogen kinderen als voogd of curator (boek 1 BW).
1.7 Openbare orde en dwingend recht
o Groot deel van bepalingen Fw ziet op algemeen belang en zijn dus van openbare orde kan geen afstand
van worden gedaan en rechter moet deze altijd amtshalve toepassen. O.a. artt. 23, 26, 29, 38, 61, 68 lid 1
Fw, en het formele recht in de Fw, w.o. art. 2. Onder regels van openbare orde valt ook de handhaving van
rechten van schuldeisers op verdeling van de boedel naar rato van de omvang van de vordering (schuldeiser
kan daar wel van afzien, vgl 3:276 en 3:277 lid 2 BW).
o Naast bepalingen openbare orde zijn er ook dwingend voorgeschreven bepalingen ter bescherming van de
belangen schuldeisers en schuldenaar: Faillissement ziet op uitoefenen verhaalsrechten en heeft daarmee
hetzelfde karakter als andere executieregelingen en is dus van dwingend recht. O.a. artt. 27, 28, 37, 38a, 39,
40 en 42 e.v. Dwingende regels worden zelden doorbroken, omdat de uitkomst daarvan naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
1.8 Toepasselijk recht
In beginsel is alleen Nederlands recht van toepassing. Fw kent wel bepalingen van internationaal privaatrecht.
Europese insolventieverordening (IVO II) bevat belangrijke voorschriften over bevoegdheid openen
insolventieprocedure en afwikkeling grensoverschrijdende gevallen binnen de EU.
1.9 De Faillissementswet en aanverwante regelingen
Sinds invoering in 1896 is Fw herhaaldelijk gewijzigd (ging m.n. samen met nieuw BW, Wsnp en WHOA); ook
collectieve afhandeling massaschades in faillissement.
o 2012: Programma Herijking Faillissementsrecht, partiële aanpassingen in de wet 3 pijlers: modernisering,
verbeteren reorganiserend vermogen van bedrijven en fraudebestrijding. Leidde tot invoering Wet
Pagina 4 van 134