Burgerlijk procesrecht
Week C4
Leerdoelen
1. De student kan de functies en bronnen van het burgerlijk procesrecht uitleggen.
De functies van het burgerlijk procesrecht:
Het burgerlijk procesrecht heeft allerlei functies. De belangrijkste daarvan zijn:
• Het handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en plichten;
• Het voorkomen van een gerechtelijke procedure;
• Het voorkomen van eigenrichting.
Handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en plichten
Het burgerlijk procesrecht geeft een persoon bepaalde middelen om zijn burgerlijke rechten en
plichten te realiseren en te beïnvloeden. We kijken nu eerst naar enkele voorbeelden waarin de
onderdelen van deze definitie terugkomen.
Effectueren
Dit voorbeeld gaat over het effectueren van rechten en plichten
Fouad heeft bij Doe Het Zelf bv zes deuren besteld, die hij conform afspraak direct bij aankoop
heeft betaald. Doe Het Zelf heeft inmiddels drie deuren geleverd, maar weigert (om onbekende
reden) de resterende drie deuren te leveren. Op vordering van Fouad veroordeelt de rechter Doe
Het Zelf tot levering van de overige drie deuren binnen een termijn van tien dagen na de
betekening van het vonnis (art. 3:296 BW). Hiermee wordt het recht op levering van Fouad
geëffectueerd.
Vaststellen
Dit voorbeeld gaat over het vaststellen van rechten en plichten
Saar is met Zoë een recht van vruchtgebruik overeengekomen op de woning van Saar aan de
Grachtsingel te Delft. Na het overlijden van Saar betwisten haar erfgenamen dat er een recht van
vruchtgebruik is. Zoë stapt naar de rechter, die een rechterlijke verklaring afgeeft waarin staat
welke rechten Zoë t.a.v. de woning heeft (art. 3:27 lid 1 BW).
Tot stand brengen
Dit voorbeeld betreft het tot stand brengen van rechten en plichten
Jeremy is verwekker van de 7-jarige Tess, maar hij weigert haar te erkennen. Op verzoek van
Tess’ moeder stelt de rechter het juridisch vaderschap van Jeremy vast (art. 1:207 lid 1 BW).
Daarmee worden allerlei rechten en plichten tussen Jeremy en Tess in het leven geroepen.
Wijzigen
Dit voorbeeld gaat over het wijzigen van rechten en plichten
Bart heeft Esmee, terwijl zij zwaar depressief was, overgehaald om tegen een veel te lage
koopprijs haar auto aan hem te verkopen. Esmee vordert vernietiging van deze
koopovereenkomst o.g.v. misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW). De rechter wijst de
vordering af, maar wijzigt op verlangen van Bart (o.g.v. art. 3:54 lid 2 BW) de overeenkomst
,zodanig dat de daarin opgenomen koopprijs wordt verhoogd tot een redelijke marktprijs. Het
nadeel dat door Esmee als gevolg van het misbruik van omstandigheden is geleden, wordt op
deze wijze gecompenseerd.
Beëindigen
Dit voorbeeld ziet op het beëindigen van rechten en plichten
Eva en Milan zijn buren. Om bij zijn garage te komen, moet Milan een stuk over de oprit van Eva.
Dit hebben ze vastgelegd in een erfdienstbaarheid, ook wel recht van overpad genoemd. Op een
gegeven moment verkoopt Milan zijn auto en breekt hij zijn garage af. De grond van de garage
trekt hij bij zijn tuin. Daarnaast heeft de gemeente een openbare weg aangelegd, zodat Milan nu
ook via de achterkant bij zijn tuin kan komen. Eva ziet dan ook geen nut meer in de
erfdienstbaarheid en wil deze opheffen. Milan vindt het wel prima zo, want op deze manier hoeft
hij geen eigen toegangspoort in zijn tuin aan te leggen. Eva verzoekt de rechter om de
erfdienstbaarheid op te heffen. De rechter wijst de vordering van Eva toe en heft de
erfdienstbaarheid op (art. 5:79 BW).
Voorkomen van een gerechtelijke procedure
Een tweede functie van het burgerlijk procesecht is de zogenoemde preventiefunctie. De
mogelijkheden die het burgerlijk procesrecht biedt, zoals het instellen van een vordering, kunnen
een preventieve werking hebben. Onder dreiging van een gerechtelijke procedure zijn mensen
vaak bereid om (alsnog) vrijwillig hun verplichtingen na te komen. In de praktijk bestaat een deel
van het werk van rechtsbijstandverleners uit onderhandelen over juridische geschillen. In die
fase komen partijen nogal eens tot een oplossing buiten de rechter om. Veel partijen willen
namelijk een kostbare en tijdrovende procedure, waarvan de uitkomst bovendien niet altijd
eenvoudig te voorspellen is, voorkomen.
Voorkomen van eigenrichting
Het voorkomen van eigenrichting is een derde belangrijke functie van het burgerlijk procesrecht.
Eigenrichting staat ook wel bekend als: oog om oog, tand om tand. Het houdt in dat een persoon
zelf zijn recht gaat halen zonder hulp van de overheid en zonder dat hij daartoe wettelijk
bevoegd is. Doordat het burgerlijk procesrecht mogelijkheden tot handhaving van de civiele
rechtsorde biedt, wordt eigenrichting zo veel mogelijk voorkomen. Dat deze functie van het
burgerlijk procesrecht iedere vorm van eigenrichting zou kunnen voorkomen, is in de praktijk
helaas niet het geval.
De bronnen van het burgerlijk procesrecht:
Nationale wetgeving (Nederland):
• Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) → hoe moet je procederen?
• Wet op Rechterlijke Organisatie (Wet RO) → hoe is de rechterlijke macht in Nederland
georganiseerd?
• Landelijke procesreglementen → nadere, praktische invulling van Rv.
Internationale regelgeving (buiten Nederland):
• Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM) → art. 6 ‘fair trial’
• Europese verordeningen (bijv. Brussel I (bis)) → welke rechter is bevoegd in Europese
burgerlijke en handelszaken?
, Jurisprudentie
• Uitspraken door rechters in eerdere zaken.
2. De student kan de algemene uitgangspunten die gelden binnen het burgerlijk procesrecht
herkennen en beschrijven.
In het burgerlijk procesrecht zijn verschillende algemene uitgangspunten van toepassing. Deze
uitgangspunten worden gevormd door algemene rechtsbeginselen en voorschriften voor
procedures. Enerzijds dienen ze als leidraad voor de rechter, anderzijds dienen ze voor
procespartijen als waarborg voor een eerlijk proces. De uitgangspunten zijn terug te vinden in
art. 19 t/m 30 Rv (algemene voorschriften voor procedures), art 6 EVRM (recht op een eerlijk
proces), alsmede in de Grondwet (Gw) en de Wet algemene bepalingen. We bespreken nu de
belangrijkste uitgangspunten.
Recht op rechtspraak en rechtsbijstand
Het recht op rechtspraak en rechtsbijstand houdt in dat iedereen een rechterlijke procedure
moet kunnen beginnen en dat iedereen recht heeft op juridische bijstand (art. 17, 18 en 112 Gw).
Een belangrijk gevolg van deze beginselen is het toegangsprincipe: iedereen moet toegang
hebben tot de rechter en een rechtsbijstandverlener, zoals een advocaat. Als gevolg hiervan
hebben mensen met een lager inkomen in beginsel recht op gesubsidieerde rechtsbijstand. Ze
kunnen aanspraak maken op bijstand door een advocaat o.b.v. een toevoeging. Dit betekent dat
iemand slechts een eigen bijdrage hoeft te betalen en dat de Staat een vergoeding betaalt aan de
advocaat. Het recht op rechtsbijstand is al sinds 1824 in de wet opgenomen. Door de forse
bezuinigingen van de afgelopen jaren zijn er steeds minder advocaten die op toevoegingsbasis
werken.
Onafhankelijke en onpartijdige rechter
Uitgangspunt in het Nederlandse recht is dat er recht wordt gesproken door een onafhankelijke
en onpartijdige gerechtelijke instantie, bij de wet ingesteld. Onafhankelijkheid betekent dat de
rechter geen verantwoording verschuldigd is aan de overheid, aan collega-rechters of aan het
gerechtsbestuur. Onpartijdigheid houdt in dat de rechter oordeelt zonder zich te laten leiden
door de personen van de procespartijen. De rechter moet objectief en onbevooroordeeld
oordelen. Zij moet als het ware ‘blind’ te werk gaan en symbolisch wordt onpartijdigheid
weergegeven door de blinddoek van Vrouwe Justitia.
Wanneer een partij op gerechtvaardigde gronden twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechter,
kan die partij de rechter wraken (art. 36 Rv). Is een rechter zelf van mening dat zij in een
bepaalde zaak niet onpartijdig kan zijn, dan kan zij verzoeken zicht te laten vervangen door een
andere rechter. Dit wordt verschoning genoemd (art. 40 Rv). De rechter kan bijv. een
verschoningsverzoek doen als zij ontdekt dat zij een van de procespartijen persoonlijk kent. De
rechterlijke onpartijdigheid zou daardoor in gevaar kunnen komen. De grondslag van een
wrakingsverzoek in het burgerlijk recht is in essentie dezelfde als die in het strafrecht en het
bestuursrecht.
Hoor en wederhoor
Het beginsel van hoor en wederhoor (ook wel aangeduid als het gelijkheidsbeginsel) betekent
dat partijen in de gelegenheid gesteld moeten worden om hun standpunten in een zaak naar
voren te brengen (art. 19 Rv). Beide partijen moeten evenveel gelegenheid krijgen om hun
, vorderingen en verweren kenbaar te maken en over en weer op elkaar te reageren. Bovendien
mag de rechter een oordeel dat in het nadeel is van een van de partijen, niet baseren op stukken
of andere informatie waarover een partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Schending
van het beginsel van hoor en wederhoor levert een essentieel vormverzuim op. Het beginsel van
hoor en wederhoor houdt ook in dat partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld om een
reactie te geven op alle informatie die de rechter gebruikt om tot een oordeel te kunnen komen.
Behandeling en beslissing binnen redelijke termijn
Art. 20 Rv bepaalt dat de behandeling van een beslissing over een zaak binnen een redelijke
termijn moet plaatsvinden. De rechter en partijen waken tegen onredelijke vertraging van de
procedure. Zowel in Rv zelf als in het Landelijke procesreglement wordt concrete invulling
gegeven aan dit artikel. Zo gelden er bijv. duidelijke termijnen voor het indienen van
processtukken.
Openbaarheid van zitting en uitspraak
Het openbaarheidsbeginsel heeft betrekking op de openbaarheid van de zitting en de
openbaarheid van de uitspraak. Zittingen moeten in beginsel in het openbaar plaatsvinden (art.
27 lid 1 Rv). Een uitzondering hierop kan echter worden gemaakt wanneer de goede zeden, de
openbare orde, de nationale veiligheid, de belangen van minderjarigen, de bescherming van het
privéleven van procespartijen of het belang van een goede rechtspleging besloten behandeling
noodzakelijk maken. Volgens art. 29 lid 1 Rv moet de uitspraak ook in het openbaar plaatsvinden.
Op deze regel kan geen uitzondering worden gemaakt. Overigens moet de term uitspraak hier
niet letterlijk worden genomen. Het doen van een uitspraak betekent in civiele zaken dat de
rechter haar schriftelijke beslissing geeft en deze voor partijen (digitaal) beschikbaar, en daarmee
openbaar, is.
Motiveringsbeginsel
Behalve dat de uitspraak openbaar moet zijn, moet de rechter haar uitspraak motiveren (art. 30
Rv). Dit wordt ook wel ‘met redenen omkleed’ genoemd. De uitspraak moet de grondslagen
bevatten voor de beslissing en de argumenten waarop de rechter haar beslissing heeft
gebaseerd.
Geen rechtsweigering en volledige beslissing
De rechter moet in alle gevallen een beslissing geven over het geschil dat aan haar is voorgelegd:
zij mag niet weigeren om uitspraak te doen (art. 26 Rv jo. 13 Wet algemene bepalingen).
Bovendien moet de eindbeslissing van de rechter volledig zijn en moet deze alle geschilpunten
betreffen (art. 23 Rv). Deze uitgangspunten houden verband met het recht op rechtspraak: elke
procespartij heeft het recht om zijn zaak volledig aan een overheidsrechter voor te leggen en een
uitspraak te verkrijgen.
Beginsel van partijautonomie
Het beginsel van partijautonomie (art. 24 Rv) wil zeggen dat de grondslag voor de beslissing van
de rechter wordt gevormd door de stellingen die procespartijen aan haar voorleggen. De
burgerlijke rechter is lijdelijk en partijen bepalen zelf de omvang van de gerechtelijke procedure.
De rechter oordeelt dus alleen over vorderingen, verzoeken, verweren, stellingen en argumenten
die partijen aan haar voorleggen. De rechter kan om die reden niet méér, of iets anders,
toewijzen dan hetgeen wordt gevorderd of verzocht. Omdat het beginsel van partijautonomie