De Aarde is zo’n 4,6 miljard jaar oud. Om het ontstaan van de aarde te onderzoeken, moeten
geologische wetenschappers andere technieken gebruiken dan historici:
De Schotse geoloog vond in de 18e eeuw het actualiteitsbeginsel uit. Dit is een principe waarbij
ervan uitgegaan wordt dat natuurprocessen in het verleden en het heden op dezelfde manier
verlopen. Het heden vormt dus de sleutel tot het verleden. Met dit concept kunnen geologen
tegenwoordig nog steeds veel uitleggen en verklaren
Verder heb je de catastrofes(leer), waarbij er grote en kleine catastrofes zijn geweest die de
geologische cycli hebben doorbroken.
De aarde is maar een klein deel van het heelal. De zon is ontstaan uit de grootste massa in een nevel
van heet gas en stof, waar deeltjes zich concentreerden door samentrekking en zwaartekracht. In de
protozon ontstonden door botsingen acht grote planeten, waaronder de aarde
Miljarden sterren in het heelal vormen samen met onze zon een cluster (Een schijf, iets dikker in het
midden, met spiraalarmen). Dit is onze Melkweg, een sterrenstelsel.
De aarde heeft twee belangrijke eigenschappen voor het vormen van landschappen. Dit zijn
vloeibaar water en de inwendige gelaagdheid. De aarde bestaat aan de binnenkant uit verschillende
schillen met specifieke eigenschappen. Bij het bestuderen kijk je naar de:
1. Chemische samentelling (Uit welke materialen bestaan de schillen?)
2. Fysische eigenschappen (Hoe hard zijn de schillen?)
Chemische samenstelling: Eerste honderd miljoen jaar zorgde meteorietinslagen voor interne
warmte. Zware elementen (ijzer en Nikkel) zakte naar de diepte. Zo ontstond een kern en een
mantel met dunne buitenlaag. Na een botsing met een ander hemellichaam, werd veel materiaal de
ruimte in geslingerd. Hieruit ontstond de maan. Door de klap en de warmte trad bij de afkoeling het
proces van schillen vorming opnieuw op.
De opbouw van de aarde:
Kern (Temp: tussen 5000 en 6000 graden)
C: Voornamelijk ijzer
Aardmantel (Temp: tussen 2800 en 1800 graden)
C: voornamelijk Magnesium en ijzer
Aardkorst
C: 1. Continentale korst (30 tot 70km dikte), vooral graniet (licht gesteente).
,De vaste harde buitenlaag van de aarde heet de
Lithosfeer (Aardkorst en buitenste deel van de
aardmantel). De dikte is onder oceanen dunner en
varieert tussen de 60 en 150 km. Onder de lithosfeer
ligt de asthenosfeer (Zachtere, vrij plastische laag in de
aardmantel). Dikte is 60 tot ongeveer 400 km. Grootste
deel bestaat uit plastisch gesteente en rust op de harde
binnenmantel (400 tot ongeveer 2900 km dikte). De
binnenmantel is hard door de hogere druk. Vervolgens
heb je de vloeibare buitenkern die vloeibaar is door de
enorme warmte. Daarna de binnenkern die weer hard
is.
De aarde krijgt haar warmte van inwendige en uitwendige bronnen
1. Inwendige warmte: Kreeg de aarde bij het ontstaan, de ingeslagen meteorieten (warmte
zakte in de aarde), en radioactiviteit van gesteente (Door radioactief verval kunnen stenen
warmer worden.)
2. Exogene warmte (Grootste deel warmte, heeft effect op exogene krachten op
aardoppervlak)
Paragraaf 2:
De lithosfeer is opgebouwd uit talloze stenen dia qua kleur, samentelling en eigenschappen
verschillen. (Vb, witte kliffen, roze rotsblokken en rode woestijngesteente).
Een gesteente is opgebouwd uit een mengsel van mineralen en/of organische stoffen (Ontstaan uit
levende organismen). Een mineraal is een verbinding in de natuur met een bepaald chemische
eigenschap, bijvoorbeeld:
1. Kristalvorming, waarbij mineralen in meest ideale vorm worden gerangschikt (Veel kristalvorming
kost veel tijd).
2.hardheid, waarbij krijt zachter is dan graniet.
Al die verschillende gesteenten kun je op basis van hun ontstaanswijze indelen in drie
hoofdgroepen: stollingsgesteenten, sedimentgesteenten en metamorfe gesteenten.
1. Stollingsgesteente: Ontstaan door afkoeling en stolling van magma. Te verdelen in:
Dieptegesteente: ontstaat diep in de aarde waar magma langzaam afkoelt => veel kristalvorming =>
graniet (kenmerkend door witte kwartskristallen, zwarte glimmers en roze veldspaatkristallen).
Uitvloeiingsgesteente: Ontstaat bij snelle afkoeling => Weinig tijd voor kristalvorming => basalt
(Kenmerkend door grijszwarte kleur. Bevat relatief veel ijzer en magnesium.
2. Sedimentgesteente: Ontstaat door afzetting zand of klei dat wordt samengeperst:
Klastische sedimenten: Sedimenten als zand en klei worden gesedimenteerd in rivieren of zeeën en
samengeperst tot hardere gesteenten, zand => zandsteen, klei => schalie.
, Organische sedimenten: Opeenhoping organisch materiaal. Kalksteen ontstaat door organische en
anorganische skeletjes van schelpoen die samengeperst worden tot kalksteen.
3. Metamorfe gesteenten (metamorf= van vorm veranderend): ontstaan wanneer een
gesteente langere tijd onder invloed van hoge druk en hoge temperatuur staat. Samenstelling
kristalstructuur veranderd diep in de aardkorst onder enorme druk. Komt ook voor bij
gebergtevorming en binnendringende magma. Kalksteen + hoge druk => Marmer. Kleisteen +
hoge druk => leisteen
Aan de hand van het typen gesteente kan je de geschiedenis achterhalen. Bijv:
Marmer (aan het oppervlak) hoog in een berg => Metamorfe gesteente (hoge druk en kalksteen) =>
kalksteen komt van samengeperste organische sediment => Conclusie, hier heeft vroeger een zee moeten
liggen dat door gebergtevorming omhoog is gekomen en door erosie aan het oppervlak is verschenen. Dit
marmer kan door erosie weer gesedimenteerd worden in de zee en diep in de aardkorst weer een
metamorfe gesteente worden, hierdoor ontstaat er een kringloop => de gesteentekringloop (kringloop
van de opbouw en afbouw van gesteente op aarde):
Paragraaf 3:
Geologen gingen in de 19e eeuw anders kijken naar de aarde dan de bijbel, de oudheid schatte op 6000
jaar. Hierbij kwamen de geologen op twee conclusies:
1. Alle sedimenten worden horizontaal afgezet, dus zijn geplooid als ze verticaal liggen.
2. Superpositie; Onderliggende laag is ouder dan de bovenste
Met deze twee principes kan je de relatieve ouderdom bepalen. Daarbij gebruikte ze gidsfossielen en de
vergelijking van gesteente om de (relatieve) geologische tijdschaal (Indeling van de geschiedenis van de
aarde in geologische tijdperken) op te stellen.
In de 20e eeuw kon de absolute ouderdom bepaald worden met het radioactieve verval. Hiermee werd
de relatieve geologische tijdschaal een absolute tijdschaal met jaartallen.
De Engelse filosoof Francis Bacon kwam in 1620 achter de overeenkomst van de kust tussen Amerika en
Afrika. De Duitse meteoroloog Alfred Wegener ging vanaf 1915 hiermee verder en kwam met nieuwe
bevindingen:
1. Flora en Fauna kwamen overeen (Bijv. Zoetwaterreptiel, de Mesosaurus)
2. Gesteenten en bergen sluiten naadloos aan
3. Grote delen van verschillende continenten waren tegelijk bedekt met ijs. Dit is alleen mogelijk als
ze dichtbij elkaar lagen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper 10vanSiem. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.