Notulen nabesprekingen
Probleem 1 leerdoel 1: Wat is de theorie van Sigmund Freud?
Kernprincipe psychoanalyse:
Psychisch determinisme (reden)
Psychische energie (motivatie)
Psychische structuur
Structureel model van de psychoanalyse van Sigmund Freud
ID
o Vanaf geboorte tot 18 maanden
o Volledig in het onbewustzijn
o Motor van de persoonlijkheid
o Doen zonder denken (geen remming of verbod)
o Lustprincipe: dit is de bron van alle drijfenergie en lusten
o Primair proces
Ego
o 18 maanden tot 3 jaar
o Bescherming
o Voorbewustzijn en bewustzijn
o Wisselwerking tussen drang en realiteit
o Realiteitsprincipe: afwegingen maken tussen de behoefte(ID) en de realiteit
o Secundair proces
Superego
o 3 tot 5 jaar
o Komt voort uit het ego
o Goed en fout handelen onderscheiden, op basis van normen en waarden van
ouders (introjectie). Dit verschilt dus per kind.
o Subsystemen: (hier hangt het tussen)
Ego ideaal (goed gedrag is een ideaal, er is streven naar perfectie)
Geweten (mensen proberen moreel te handelen)
o Geen realiteit
Soorten geheugen:
- Bewustzijn (nadenken, erover kunnen praten)
- Onderbewust (ben je onbewust van, geest)
- Onbewust
- Voorbewustzijn (gewone herinneringen)
Van bewust kun je naar voorbewust en onbewust, van voorbewust kun je naar bewust en
onbewust. Van onbewust kun je niet naar voorbewust en bewust. Tussen voorbewust en
onbewust zit een one-way mental gate.
Instincten: bepaald patroon of actie beschrijven, dit is de basisbron voor psychische energie
- Motivatie
- Libido leven
- Thanatos dood, agressie
Kritiek:
De steekproef is niet representatief
Niet falsifieerbaar
Drive: energiebron die motiveert tot actie.
,Psychoanalyse is niet alleen een persoonlijkheidstheorie, maar ook therapie. Hierbij is er
- Vrije associatie
- Droomanalyse
- Projectieve technieken
Probleem 1 leerdoel 2: Hoe ontwikkelen kinderen zich volgens Freud?
Psychoseksuele fasetheorie van Sigmund Freud: kinderen ontwikkelen zich in
verschillende fases.
1) Orale fase
o Geboorte tot 18 maanden
o Interactie met de omgeving gaat via de mond, lippen en tong
o Libido: eten en zuigen
o Van 0-6 maanden is de oraal-incorporatieve fasede baby is nog afhankelijk,
verschillende kenmerken ontwikkelen zich (zuigen)
o Vanaf tanden is de oraal-sadistische fasebepaalt de latere verbale agressie
(kauwen, bijten)
Fixatie: later roken, drugsgebruik, ruziezoekend karakter
2) Anale fase
o 18 maanden tot 3 jaar
o Zindelijkheid, toiletbezoek speelt een grote rol
o Libido: laten lopen of ophouden van de ontlasting
Fixatie: smetvrees, zuinig zijn
3) Fallische fase
o 3 tot 5 jaar
o Superego
o Aanrakingsgenot, bewustwording van het geslacht (man of vrouw zijn)
o Oedipal conflict: kind trekt naar de ouder van het andere geslacht. Eerst ziet
de jongen zijn vader als tegenstander, later als voorbeeld.
o Castratieangst jongens (ze denken dat hun vader dat wil doen, omdat ze naar
de moeder trekken) en penisnijd meisjes
o Elektra conflict (flirten met oudere mannen)
o Identificatie
Fixatie: later veel kinderen willen
4) Latente fase
o 5 jaar tot puberteit
o Rustige fase, eerdere fases worden afgemaakt/gecorrigeerd, dus er zijn
weinig nieuwe conflicten
o Aandacht voor school, de energie wordt gebruikt voor de cognitieve
ontwikkeling
o Kinderen richten op leeftijdsgenoten van het eigen geslacht
Geen fixaties
5) Genitale fase
o Puberteit tot volwassenheid
o Focus op anderen, seksuele bevrediging delen met het andere geslacht
o Warmte, zorgzaamheid en liefde belangrijk
Fixaties worden hier geuit
Regressie: terugval naar een eerdere fase (door stress, als er iets misgaat in een
fase)
,Probleem 1 leerdoel 3: Wat is een fixatie?
Bij een fixatie blijft men steken in een bepaalde fase van de ontwikkeling van het
luststreven. Meestal treedt fixatie op als afweermechanisme bij het verwerken van negatieve
gevoelens of emoties.
Probleem 1 leerdoel 4: Wat voor angsten zijn er?
3 angsten:
1. Objectieve angst
a. Bedreiging, bang voor de buitenwereld door een externe factor(bv. Enge man)
b. Echt, reëel
2. Neurotische angst
a. Ego tegenover ID, bang dat het instinct het gedrag overneemt (bv. In publiek
er iets uitflappen)
b. Onbewust, irreëel
c. Angst voor straf
3. Morele angst
a. Ego tegenover superego, bang dat het superego het overneemt
b. Schaamte, bang je schuldig te voelen voor onacceptabele handelingen of
gedachten (vb. boulimia)
c. Bewust en onbewust
Bij angsten is er een conflict tussen het ID(ik wil het), het ego(ik ben bang), en het
superego(hoe verschikkelijk)
Probleem 1 leerdoel 5: Hoe kun je met angsten omgaan?
Afweermechanismen: verdedigingen tegen angst en frustratie.
Repressie/verdringingonderdrukken van negatieve ervaringen en herinneringen,
die mogen niet tot het bewustzijn doordringen(bv. Jeugdtrauma ‘vergeten’)
Regressieterugvallen in een eerdere fase door een teleurstellende, pijnlijke of
frustrerende gebeurtenis of ervaring (fixatie, vb. zindelijk kind gaat weer bedplassen
als de moeder gaat werken)
Ontkenning van de realiteitbewust jezelf of een ander voor de gek houden. (bv.
Een bord blijven neerzetten voor je vrouw die dood is)(‘ik vind het niet erg om met
Kerst alleen te zijn’)
Displacement/verplaatsing (onbewust)een ander doel stellen(bv. Je baas
beledigt je en jij geeft thuis je hond een schop, zonder dat die er iets mee te maken
heeft)
Introjectiejezelf identificeren met anderen door hun eigenschap over te nemen (bv.
Een agressies persoon ziet zichzelf als gangster uit een film)
Rationaliseren/intellectualiserengeen of een andere verklaring geven (vb. hij was
toch niet leuk). Een onaanvaardbare prikkel wordt omgezet in een aanvaardbare
prikkel, je praat mislukkingen weg(leugenvergissing, ‘ik wilde het toch niet’)
Projectieanderen de schuld geven van jouw minpunten(bv. Jij bent vijandig, en
zegt dat juist die ander zo vijandig is)(verloren tenniswedstrijd: lag aan het racket)
Sublimatieje agressie op iets anders uiten, wat maatschappelijk acceptabel is. (vb.
een agressief persoon wordt politieagent)
Isolatiegevoelens wegstoppen, afstand nemen van je gevoelens, je herinnert je
iets wel, maar het gevoel dat je erbij had ben je vergeten. (onvolledige verdringing)
Reactieformatieeen onaanvaardbare prikkel omzetten in het tegenovergestelde
(een nette man irriteert zich, maar kan het niet uiten, dus wordt extreem aardig)
Ongedaan maken/ondoeniets goeds doen om het slechte te compenseren (bv.
Door magische middelen, of een religieus ritueel)
Escapismemen bereikt zijn doel niet direct en dat frustreert, hij onderneemt geen
verdere pogingen, maar geeft gelijk op(vluchten, terugtrekken)
Bij een Freudiaanse verspreking krijg je een kijkje in het onbewuste.
, Probleem 1 leerdoel 6: Wat is Catharsis?
Catharsis: emotionele energie stapelt zich op, totdat deze niet meer te bedwingen is en
plotseling tot uiting komt.
Dit is een emotionele zuivering/reiniging, na de uiting geeft het rust en opluchting.
Dit komt voor als een bepaald mechanisme niet werkt of als een traumatische ervaring aan
het licht komt, dan worden de daarbij behorende emoties geuit. Dat geeft een verlichtend
effect.
Je bevrijdt de emotie door er over te praten en deze opnieuw naar boven te halen