Hersenen en Gedrag samenvatting powerpoints
Week1
Gedrag
In de loop van de tijd zijn veer verschillende psychologische stromingen ontstaan die
allemaal een eigen visie hebben op gedrag en hoe dit kan worden verklaard.
Deze cursus is gebaseerd op de neuropsychologie (neurowetenschappen) en is verwant aan
de biologische psychologie en evolutionaire psychologie.
Biologische psychologie
Heeft als uitgangspunt dat al bij de conceptie van de mens de erfelijke bagage, (DNA), wordt
vastgelegd. Deze bepaalt/beïnvloedt de gedragsmogelijkheden van de mens.
Gedrag en gedachten, emoties en motieven hangen altijd samen met biologische processen
in het lichaam.
Zo kan het gedrag worden veroorzaakt door:
- Een virus
- Een erfelijk gen
- Een celafwijking
- Te veel of te kort aan hersen- en lichaamsstoffen zoals neurotransmitters en
hormonen.
Zonder hersenen is gedrag onmogelijk.
De hersenen zijn het belangrijkste orgaan bij het besturen van:
- Gedrag
- Gedachten
- Emoties enz.
Mensen zijn het product van een langdurige evolutionaire geschiedenis en hun gedrag kan
begrijpelijk worden gemaakt door het binnen de evolutie te plaatsen.
,Evolutionaire biologie
Hersenen zijn, net als andere onderdelen van het lichaam, de uitkomst van een evolutionair
proces. Daaruit volgt dat, al is iedereen uniek, ieders geest ook kenmerken heeft die terug te
vinden zijn bij andere mensen.
Deze worden d.m.v. natuurlijke selectie (Darwins theorie) doorgegeven van generatie op
generatie omdat ze helpen bij de overleving dan wel voortplanting.
Deze universele kenmerken van de menselijke geest worden psychologische adaptaties
genoemd. Deze aanpassingen zorgen ervoor dat onze gedragsmogelijkheden (die in theorie
oneindig zijn) gereduceerd worden tot een beperkt aantal acties.
Psychologische adaptaties zijn complex, bestaan uit verschillende onderdelen, zijn
functioneel gespecialiseerd en bovendien talrijk, snel, automatisch en onbewust.
Massive modularity hypothesis: De geest is een verzameling van instincten die aangepast
zijn voor het oplossen van belangrijke evolutionaire problemen.
The mind is a swiss army knife.
Denk bijvoorbeeld aan snel en gepast reageren op een slang of op een mogelijk ontrouwe
partner. Of de gevoelens van zorg die worden opgewekt door baby’s en jonge dieren.
Darwins theorie
Er is competitie om de beperkte hoeveelheid hulpbronnen en er zijn verschillen tussen
soortgenoten. Die dieren die het beste zijn aangepast aan hun natuurlijke omgeving, zullen
het gemakkelijkst voedsel kunnen vinden, zich beschermen tegen gevaren, beter bestand
zijn tegen parasieten en soepeler met klimaateisen omgaan. Ook produceren ze meer
gezonde nakomelingen dan minder goed aangepaste soortgenoten. Dit proces wordt
natuurlijke selectie of survival of the fittest genoemd. Fit in fittest betekent passend en
refereert naar natuurlijke selectie.
Adaptaties kunnen bijdragen aan overleven en voortplanting. Je kan ze herkennen aan:
- Ze zijn complex van aard
- Bestaan uit verschillende onderdelen
- Werken automatisch
- Hebben een duidelijke functie
De fenomenen die niet te verklaren vielen met natuurlijke selectie vroegen om een
aanvullende theorie.
Sommige dieren hadden zich niet goed aangepast toch overleefde deze, zij hadden bepaalde
kenmerken die bij het andere geslacht in de smaak viel en zo werden doorgegeven. De baten
wegen op tegen de kosten: tekens van goede genen leiden tot reproductief succes.
Seksuele selectie heeft daarom meer invloed op uiterlijk en gedrag van mannetjes dan op
dat van de vrouwtjes. Dit verschil wordt seksueel dimorfisme genoemd en houdt verband
met de hoeveelheid tijd en energie die M/V in het nageslacht stoppen.
,Seksuele selectie selecteert dus op andere eigenschappen dan natuurlijke selectie.
Bij dieren is dit:
- Mannetjes zijn groot, sterk en agressief
- Vrouwtjes zijn kieskeurig
Bij mensen is er minder verschil. Mannen zijn ook kieskeurig en investeren ook in hun
nageslacht.
Na Darwin
Was er meer inzicht in erfelijkheid (genen, DNA).
Darwin’s theorie is verder uitgewerkt en daaruit ontstond de ethologie, of de besturing van
diergedrag, onderzoekt de adaptieve waarde van gedrag voor elke diersoort. Een goed
voorbeeld van zulk adaptief gedrag is imprinting (genetisch, geprogrammeerd, snel
leerproces binnen een kritische periode. Konrad Lorenz onderzocht dit mechanisme bij
ganzen.
Bill Hamilton voegde inclusive fitness(= het directe + indirecte voortplantingssucces van
een individu) toe aan Darwin’s theorie. Het gaat niet alleen om het reproductieve succes van
een individu zelf maar ook om diens bijdrage aan de ontwikkeling van genetisch verwanten
zoals een jonger broertje of zusje, neefje of nichtje.
Om zicht te krijgen in de evolutie van de menselijke geest kunnen er twee disciplines er aan
te pas komen.
Dat kan door vergelijkende psychologie wat gedrag van mens en dier vergeleek.
Typisch voor mensen was:
- Cumultatieve cultuur > we nemen niet alleen dingen over van elkaar maar brengen
ook verbeteringen aan.
- Shared intentionality > samen iets doen om een gezamenlijk doel te bereiken.
Volgens Tomasello en andere onderzoekers is Shared
intentionality is de cruciale factor die maakt dat wij
cumultatieve cultuur hebben en apen niet. Dit laat zien
dat door de vergelijkende psychologie we iets kunnen
leren over onze eigen evolutie.
En dat kan doormiddel van onderzoek te doen naar
fossielen van de prehistorische mens. Cognitieve
archeologie schept een beeld van de voorouders op
basis van vondsten van fossielen en artefacten.
Op basis van deze kennis hebben Britse archeologen
Robert Foley en Clive Gamble in 2009 vijf belangrijke
overgangen in de evolutie van de mens geformuleerd.
Naturalistic fallacy : het idee dat men wat men in de
praktijk aantreft, ook juist vindt.
, Ons brein in een notendop
Bij al onze gedragingen, gewaarwordingen, ervaringen, gedachten
en gevoelens is ons brein betrokken. Het menselijk brein is een
mysterieus orgaan, een onvoorstelbaar complex systeem van
neuronen dat altijd actief is, altijd zoemt en ronkt ook als we
slapen of dagdromen.
Met moderne scantechnieken kan naar hersenen (in actie) van
levende mensen worden gekeken.
Onze hersenen bevat witte en grijze stof.
Witte stof zit aan de binnenkant van de hersenen en bestaat uit
de verbinding tussen de zenuwcellen, om de witte stof zit een wit
isolatielaagje heen genaamd myeline. En zorgt
ervoor dat de signalen tussen de zenuwcellen
razendsnel wordt doorgegeven.
Grijze stof stof zit aan de buitenkant van de
hersenen en bestaat voor het grootste deel
uit zenuwcellen en zorgt voor
informatieverwerking
Ons brein is een zachte klomp hersencellen.
Naar schatting hebben we ca. 80 miljard neuronen en evenveel gliacellen.
Neuronen ofwel zenuwcellen, zorgen voor de overdracht van zintuiglijke, motorische en
interneuronale (schakelcel die aan beide einden verbonden is met andere zenuwcellen)
informatie.
Gliacellen ofwel steuncellen, zorgen voor structuur/stevigheid, aanvoer van voedingsstoffen,
opruimen afval, isolatie van axonen (myeline), wegwijzen, vorming bloed-hersenbarrière en
bufferfunctie.