Argumenteren:
1.1 Argumenten en overtuigingen
argumentatie = een samenstel van uitspraken waarbij 1 of meer uitspraken ter ondersteuning van het standpunt,
naar voren worden gebracht met het doel anderen te overtuigen.
Als de tegenpartij geen tegenwerpingen meer doet en kritische vragen stelt is hij overtuigd van jouw standpunt.
1.2 Standpunt en argument
Er zijn 2 soorten uitspraken die je kan onderscheiden:
Standpunten: de uitspraak waarvan je de juistheid of terechtheid probeert te tonen.
Argumenten: is een uitspraak waarmee het standpunt wordt onderbouwt.
Dit vormt samen het kleinst mogelijke betoog. Iedere uitspraak die betwist wordt of betwistbaar is is een standpunt.
1.3 Argumenten en redeneringen
Redenering = een optelsom van 3 uitspraken, standpunt, argument en verbindende uitspraak. Een verbindende
uitspraak wordt vaak weggelaten en dat kan ook. De schrijver laat weg waarvan hij weet dat de ontvanger het zelf
kan aanvullen.
1.4 Argumentatiestructuren
Elk betoog wordt opgebouwd uit combi’s van eenvoudige argumentatiestructuren:
- Enkelvoudige argumentatie: standpunt + 1 argument. Dit kan ook andersom
- Meervoudige argumentatie: meerdere enkelvoudige argumenten, sta je sterker, niet meer dan 3.
- Nevenschikkende argumentatie: een standpunt kan bestaan uit verschillende zinnen. de argumenten los stellen
niets voor maar de combi van 2 of 3 argumenten is overtuigend.
- Onderschikkende argumentatie: je hebt een argument dat je zo direct bij argumenteert dat het een
subargument is, dat kan ook weer een subsubargument hebben.
1.5 Argumentatieve signaalwoorden
Sommige tekst kan je duidelijker maken door er dus/want in te plaatsen.
Standpunt, want – argumentatie. Argumentatie, dus – standpunt. (S)Ik stop, want ik (A)ben moe.
1.6 Gemaskerde argumentatie
Soms bevat een betoog een vraag of een uitroep, die gelinkt moet worden als standpunt of argumentatie. Met
name de vragen zijn interessant: het zijn veel retorische vragen, daarop valt vrijwel gene zinnig antwoord te geven,
omdat degene die de vraag stelt het antwoord al weet.
1.7 Niet argumentatieve passages
Niet alle betogen zijn beargumenteerd, sommige krijgen enkel informatieve ondersteuning, eerst info over de
achtergrond. Redundant: hetzelfde in andere woorden herhalen. Toegevingen: dan kom je het publiek tegemoet,
door op een ondergeschikt punt toe te geven, waardoor het eigenlijke standpunt, acceptabeler wordt voor de
lezers.
2.1 Oriëntatie op het publiek
Projectvalkuilen: oriëntatie op:
- Publiek:
o Voorkennis: weet wie het publiek is, dan weet je waar je over kan praten. Weet je het publiek niet,
dan zul je enkele essentiele zaken wat breder moeten toelichten.
o Houding jegens zender, onderwerp/standpunt, gekozen medium: belangrijk om te weten wat voor
houding het publiek aanneemt. Noteer hoe je voor jezelf hoe je publiek staat ten opzichten van:
- jou en jouw organisatie: weet wie t publiek is, zij hebben ook al een vooroordeel over jou.
- het onderwerp en standpunt: publiek heeft vaak al een mening, hebben ze die niet, KANS!
- het gekozen medium: let op je stijl van communiceren in het gekozen tijdschrift/vakblad.
o Motieven. Van het publiek: iets nieuws te weten te komen – bruikbare info krijgen – de eigen mening
vormen of toetsen of bevestigd zien – geamuseerd worden.
- Doel: hoofddoel: overtuigen – nevendoelen: informeren, commentariëren, instrueren en amuseren.
- Stijl: eenvoudig/moeilijk – formeel/informeel – redundant/beknopt – exact/globaal – neutraal/gekleurd, met
veel structuurmarkering of juist zonder.
- Overige onderwerpen zijn: gewenste indruk, onderwerp en structuur.
Een betoog heeft vooral te maken met de argumenten op het beoogde publiek.
Heterogeen publiek, is publiek is van alles wat, homogeen publiek = een RVC ofzo.