Domein A: COMPLEET
(2.5),
Domein B: COMPLEET
(5.1),(5.2),(6),
Domein C: COMPLEET
(9.1),(9.2),(9.2.1>9.2.2>9.2.3>9.2.4>9.2.5),(10.2),(11.1),(11.2),(11.4),(12.2),
(12.2.1>12.2.2>12.2.3),(12.3),(12.4),(12.5),(12.6),(13.1),(13.2),(13.2.1>13.2.2),(13.3)
Domein D: COMPLEET
(14.2),(14.3,niet volledig),(14.4),(15.1),(15.2),
(15.3),(16.1),(16.2),(16.3),(16.4),(17.1),(17.2),(17.3),(17.4),(18.1),(18.2),(18.3),
Domein E: COMPLEET
(19.1),(20.1),(20.3),(21.1),(21.2),(21.3),(21.4.1>21.4.2>21.4.3),(21.5),(22.1),(22.2),
(bijlage 5). COMPLEET
,MAW H6
14.4, 15.2 en 15.3 (§6.1)
(10.1) Polity: de politieke gemeenschap met zijn (in)formele structuren
Politics: de politieke processen
Policy: het beleid
(14.4) Sociale cohesie (def) + factoren die sociale cohesie bevorderen:
1. Wederzijdse afhankelijkheid/eigenbelang
2. Dwang of macht
3. Gedeelde normen en waarden, samenhorigheid
Sterke cohesie binnen bepaalde groepen kan leiden tot conflicten tussen groepen, waardoor de cohesie is
groter verband verzwakt. Omgekeerd kan zwakke cohesie binnen groepen leiden tot sterke cohesie
tussen groepen.
Wat houdt een samenleving bijeen?
1. Socialisatie en Acculturatie
2. Sociale controle: mensen onderling en in groepsverband via sancties aansporen om zich aan de
waarden en normen van de maatschappij te houden.
Politieke cohesie: de binding met de staat waarin men woont en de binding met de natie waartoe men
behoort. Zowel als de binding die lidstaten en burgers voelen met de EU.
1. Gedeelde geschiedenis
2. Gemeenschappelijke taal
3. Gezamenlijke cultuur en symbolen
Problemen van Schuyt:
1. Politieke betrokkenheid (verminderde binding)
2. Bestuurlijke schaalvergroting (overstijgt gemeentes, samenwerking tegen losraken achterban)
3. Gemankeerde communicatie (spreken in vaktaal, politieke wolligheid)
Veranderingsprocessen: Rationalisering, staatsvorming, democratisering, institutionalisering,
individualisering, globalisering, zorgen voor internationalisering van politieke bindingen.
(15.2) representatie (def), politieke representatie, politieke groepsvorming (politieke partijen)
Representativiteit (def). Afspiegeling volk door democratie: politieke macht berust bij volk.
(Volkssoevereiniteit)
Visies politieke representatie:
Afspiegelingsmodel: volksvertegenwoordiging zo goed mogelijke afspiegeling van kiesgerechtigde
bevolking naar opvatting en kenmerken. -> sekse, opleiding, leeftijd, soorten beroepen, regionale
herkomst. Moeilijk realiseerbaar door over/ondervertegenwoordiging (academici^, jongeren,
laagopgeleiden_)
Rolmodel: volksvertegenwoordigers zijn gevolmachtigd. Eigen mening, niet die vd kiezer. Weinig
verklaring voor volgen partijlijn door individuele afgevaardigden)
Partijenmodel: sleutelrol politieke partijen, kiezer vergelijkt partijprogramma’s. Individuen
vertegenwoordigen partijen. Waarborgt representativiteit door vaak houden van vrije en eerlijke
verkiezingen.
Kloof tussen burger en politiek: deel van kiezers voelt zich niet vertegenwoordigd door politieke partijen.
Indicatoren democratie:
1. Gekozen vertegenwoordigers die de regering controleren
2. Vrije, regelmatige en eerlijke verkiezingen waarbij volksvertegenwoordigers worden gekozen
3. Vrijheid van meningsuiting (zodat burger zonder gevaar van straf zich uit kunnen spreken over politiek)
4. Toegang tot meerdere onafhankelijke informatiebronnen (om een mening te vormen) geen (overheids)monopolie op
informatievoorziening.
5. Vrijheid van vereniging (burgers kunnen samenwerken in pressiegroepen en politieke partijen)
6. Inclusief burgerschap, alle permanent verblijvende volwassenen hebben deze rechten.
, (15.3) legitiem politiek systeem: acceptatie machtsuitoefening staat.
1. Onafhankelijk optreden rechterlijke macht
2. Vertrouwen dat de overheid zich aan de wet houdt en regelmatig handelt
Ondermijnen vertrouwen door media, rechterlijke dwalingen.
Opkomende protesterende bevolkingsgroepen die meer autonomie willen. (Catalanen)
Regimes kunnen stabiel blijven zonder legitimiteit: geweldsmonopolie vd overheid.
Legitimiteit en politieke bindingen burgers versterken elkaar. (affectief, cognitief, econ, pol)
Groepsvorming -> representatie -> meer binding burgers met democratie -> legitimiteit
Mensen verzetten zich tegen uitkomsten, niet tegen het systeem (parlementaire democratie)
5.2, 14.3, 15.1 (§6.2)
(5.2) Politieke dimensies (helpen bij rangschikken meningen/ideologieën):
Links/midden/rechts (standpunt sociaaleconomische standpunten)
Progressief/conservatief (veel/weinig sociaal culturele vrijheid)
Materialisme/postmaterialisme (concrete of abstracte waarden)
Internationalisme, kosmopolitisme/nationalisme (wel of geen globalisering, beschermen staat)
Ideologie geeft antwoord op vraagstukken:
Politiek: verdeling van macht
Economisch: productie en distributie goederen in een samenleving
Sociaal culturele: vrijheden individu
Hoofdstromingen: (extra info §5.3)
1. Confessionelen: christelijke waarden, rentmeesterschap, naastenliefde. Maatschappelijk
middenveld. Aanvullende rol overheid
2. Liberalen: individuele rechten en vrijheden, terughoudende overheid. Maatschappelijk rechts.
3. Socialisten: gelijkwaardigheid, sturende rol overheid. Maatschappelijk links.
(14.3, niet volledig!) politieke groepsvorming door vorming politieke partijen en burgerinitiatieven, door
gedeelde belangen en meningen. Informeel -> formeel
(15.1) politieke institutie (door politieke bindingen) geeft stabiliteit.
Staatsvorming: institutionalisering van een politieke macht tot een staat
(20.1) Staat:
Regeert als hoogste gezag over groep mensen,
Grondgebied,
Geweldsmonopolie en belastingmonopolie.
Externe soevereiniteit: erkenning door andere landen, gezag is niet ondergeschikt.
Formele/informele politieke instituties, wel of niet wettelijk vastgelegd
Organisaties: verbanden tussen mensen die een gemeenschappelijk doel nastreven
Formele Politieke institutie: organisaties van de staat (regering, ministerie, gemeenteraad) (grondwet, rechterlijke macht)
Functies politieke partij:
1. Rekrutering en selectie: rekruteren/voordragen kandidaten politieke functies
2. Articulatie: maatschappelijke eisen en wensen op politieke agenda plaatsen
3. Mobilisatie: participatie, interesseren burger deelname politieke besluitvormingsprocessen
4. Aggregatie: afwegen en bij elkaar brengen wensen, eisen en belangen
5. Communicatie: intermediair overheid en burger, kiezer en gekozenen.