TAAL-NEDERLANDS
Hoofdlijnenmodel
Interactief taalonderwijs:
Sociaal leren houdt in dat kinderen van en met elkaar leren, dat er sprake is van veel sociale interactie en waarbij de
leraar en de leerlingen verschillende en wisselende rollen op zich kunnen nemen.
Betekenisvol leren duidt op de mate waarin het taalonderwijs de kinderen “raakt” en het functioneel is, waardoor de
kinderen er gemotiveerd mee aan de slag willen gaan.
Strategisch leren legt het accent op het leren van methodieken en strategieën, waarbij het zelf verwoorden van het
geleerde, het visualiseren daarvan en het reflecteren daarop belangrijke kenmerken zijn.
Taalverwervingstheorieën:
Nurture: behaviorisme taal is aangeleerd.
Nature: mentalisme taal is aangeboren
Taalbeschouwing
Taalbeschouwing is een mentaal proces dat start vanuit de waarneming, het constateren van bepaalde bijzonderheden
en regelmatigheden over taal en taalgebruik. Een concrete taaluiting, in welke context dan ook, kan steeds aankno-
pingspunt voor taalbeschouwing zijn of worden.
Taalbeschouwing is geen vaardigheid die op zichzelf staat. Als je taal gebruikt door te luisteren, spreken, lezen en/of
schrijven ben je voortdurend bezig met taalbeschouwing. Je wikt en weegt continu je woorden, schaaft aan de juiste
formulering, denkt na over de volgorde van je woorden, enz.
De niveaus
• Fonologie
• Morfologie
• Semantiek
• Pragmatiek
• Orthografie
• Syntaxis
Fonologie
De leer van het klanksysteem in een taal.
Een taal kent een beperkt aantal betekenisonderscheidende klanken: fonemen.Een taal kent naast fonemen ook ac-
centen binnen een woord of zin, klemtonen en zinsmelodie. Het fonologisch principe is de hoofdregel in de Neder-
landse spelling: er is veelal sprake van een één-op-één relatie tussen klank (foneem) en teken (grafeem).
Morfologie
De leer van de wijze waarop in een taal woordvorming, woordverbuiging en woordvervoeging tot stand komen.
In de morfologie onderscheidt men binnen woorden morfemen: de kleinste betekenisdragende eenheden in taal. Er
zijn twee typen morfemen: vrije en gebonden morfemen.
• Een vrij morfeem vormt in zijn eentje een woord dat niet verder is op te splitsen in betekenisdragende delen, zoals
‘huis’.
• Een gebonden morfeem vormt alleen geen woord, maar kan aan een bestaand woord worden toegevoegd, waar-
door het betekenis toevoegt, zoals ‘verhuis’ of ‘huisje’
, Semantiek
De leer van betekenissen en betekenisrelaties in talen.
Alle niveaus van taal zijn betekenisdragend. De semantiek bestudeert daarom niet alleen het semantisch niveau, maar ook
alle andere niveaus van taal.
Pragmatiek
De leer van het gebruik van taal in communicatieve situaties.
Je kunt het taalgebruik vanuit verschillende perspectieven bekijken:
Vanuit taalhandelingen
Vanuit gesprekken
Vanuit teksten
Orthografie
De wijze van de schriftelijke weergave van een taal, de spelling.
Orthografie heeft alleen betrekking op de geschreven vorm van taal. Bij een correcte spelling spelen fonologische, morfo-
logische, semantische en syntactische eigenschappen van het Nederlands wel een belangrijke rol.
Syntaxis
De leer van de zinsbouw
In de syntaxis onderscheidt men binnen de zin zinsdelen en woordgroepen. De volgorde van zinsdelen en van woorden
binnen zinsdelen zijn taalspecifiek. Zij heeft een blauwe jurk (Nederlands) Ella tiene una falda azul (Spaans)
taalbeschouwingsstrategieën:
• analyseren
• relateren
• vergelijken
• classificeren
• generaliseren
• herordenen
Analyseren
Het analyseren van taaluitingen om zo een ontdekking te doen. Een lezer achterhaalt bijvoorbeeld de betekenis van het
woord hoopvol door naar betekenisvolle delen te zoeken: hoopvol = hoop + vol, dat betekent dus vol van hoop
Taalbeschouwingsstrategie waarbij een woord, zin of tekst uit elkaar gehaald wordt in onderdelen/ losse elementen.Je ana-
lyseert in elementen die een bepaalde betekenis hebben en maakt gebruik van voorkennis. Analyseren gebeurt meestal in
combinatie met andere strategieën. Analyseren gebeurt vaak bij lezen en spellen.
Relateren
Het gebruikmaken van relaties in taal, bijvoorbeeld semantische relaties zoals oorzaak-gevolgrelaties of de relatie tussen
woorden in een zin. Bijvoorbeeld in de zin: “Ik heb een lieve cavia, maar de jouwe bijt”, kun je door het gebruik van maar
de ontdekking doen dat hier een tegenstelling moet zijn en dat jouw cavia niet lief is.
Taalbeschouwingsstrategie waarbij je verbanden legt tussen taalelementen, zoals zinnen, zinsdelen en (delen van) woor-
den. De woordvolgorde is vaak bepalend voor de betekenis. “Het lukt niet helemaal.” vs “Het lukt helemaal niet.”“Omdat
het negen graden vroor, werd de voetbalwedstrijd afgelast.” Bij relateren splits je in delen op en brengt deze met elkaar in
verband/ relatie. Om die relatie uit te drukken hanteren we meestal grammaticale begrippen.
Vergelijken
Het zoeken of ontdekken van iets gemeenschappelijks. Bijvoorbeeld in de zin van een leerling: “Wei en wij klinken hetzelf-
de, maar je schrijft ze anders!”
Taalbeschouwingsstrategie waarbij je zoekt naar overeenkomsten en verschillen in taalverschijnselen. Voorbeelden: “Jouw
voornaam is heel voornaam. Je moet er wel moed voor hebben.”Om twee dingen met elkaar te kunnen vergelijken heb je
altijd iets gemeenschappelijks nodig. Bij taalbeschouwing zijn dat talige kenmerken.
Analyseren gaat steeds vooraf aan het vergelijken.
Classificeren
Door te analyseren én te vergelijken kun je talige kenmerken onderbrengen in categorieën. Bijvoorbeeld de ontdekking
van een kleuter dat er een verkleinmorfeem bestaat: “Hé, een huisje is kleiner, dus een meisje is ook kleiner!”
Je kunt taalverschijnselen indelen in een klasse op grond van gemeenschappelijke kenmerken. Classificeren wordt vooraf-
gegaan door analyse en vergelijking. Voor het classificeren stel je het best eerst de essentiële kenmerken van de categorie
aan de orde. Het hanteren van grammaticale begrippen is daarbij noodzakelijk .Voorbeelden: ‘lopen’ is een werkwoord.