SWK 6: gezinspedagogiek
Hoorcollege 1A
Superdiversiteit en intersectionaliteit
- Professionele socialisatie
- Sekse en gender
- Religie en levensbeschouwing
- Etniciteit
- Seksuele oriëntatie
- Levensfase en generatie
- Talent en handicap
- Klasse
Superdiversiteit
- Veelheid aan dimensies
- Onderlinge mengvormen
- Onderlinge interacties en verandering
- Creolisering
Intersectionaliteit:
- Koppeling aan machtsverhoudingen
- Persoonlijk, symbolisch en maatschappelijk niveau
Casus:
Meisje is 22, stottert en heeft een kind. GGD stelt vragen over gezondheid van kind en kind wordt
extra geïnspecteerd. Als kind huilt en meisje onzeker wordt, wordt vertelt dat ze met de jaren een
volwassen moeder wordt.
Welke vraag berust op intersectioneel denken?
A. Wordt ze gediscrimineerd?
B. Krijgt ze dezelfde behandeling als ze niet stottert?
C. Krijgt ze dezelfde behandeling als alles anders is?
Kenmerken armoede:
- Relatief
- Meerdimensionaal
- Gradueel
- Tijdsduur
Theoretische dimensies:
Economisch-structurele uitsluiting:
- Materiële deprivatie
• Financiële tekorten (relatief)
• Overige producten
- Toegang tot sociale grondrechten:
• Onderwijs
• Gezondheidszorg
• Leefomgeving
(economisch kapitaal)
,Sociaal-culturele uitsluiting:
- Sociale participatie
• Sociale netwerken
• Contacten
• Sociale betrokkenheid
- Normatieve integratie:
• Naleven van regels
• Normen en waarden hanteren
(sociaal- en cultureel kapitaal)
Oorzaken van armoede:
Macroniveau:
• Demografische ontwikkelingen
• Scholing en arbeidsmarkt
• Opvang, hulp en zorg
• Cultuur t.o.v. armen
Mesoniveau:
• Sociale perceptie
• Toegankelijkheid van publieke goederen en diensten
➔ Bekendheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid, beschikbaarheid, bruikbaarheid,
betrouwbaarheid, begrijpbaarheid
Microniveau:
• Ontoereikend kapitaal
➔ Economisch, sociaal, cultureel
Leefwereld van kwetsbare huishoudens.
Werkt door in verschillende domeinen:
- Gezinsleven:
➔ Spanningen tussen opvoeders
➔ Spanningen tussen kinderen
- Onderwijs
- Werk
- Gezondheid
- Huisvesting
- Vrije tijd
(armoede is niet traumatisch)
Bordieu’s veldtheorie:
Typen kapitaal:
- Economisch kapitaal
- Sociaal kapitaal:
➔ Mate waarin iemand over voordelige sociale contacten beschikt
➔ En competenties om deze te onderhouden
- Cultureel kapitaal:
➔ Beheersing van culturele competenties die eigen zijn aan hogere sociale posities.
, ➔ Bekendheid met de dominante cultuur: kennis en snappen, bezit, formele
waardering
Habitus:
“Leden van verschillende sociale strata verschillen in levensstijl, manieren, eetgewoonten,
taalgebruik, vrijetijdsbesteding en culturele smaak.
- Hoe je naar de wereld kijkt.
➔ Sport, thuis, vrienden, bijbaan en school hebben allemaal met elkaar te maken.
Hierbij heb je straatcultuur (macho-masculien), schoolcultuur (burgerlijk-feminien)
en thuiscultuur (volks, traditioneel).
Oefenvraag:
Mensen die vaardig zijn in het onderhouden van een professioneel netwerk hebben betere
carrièrekansen. Over welk type kapitaal beschikken deze mensen?
A. Sociaal kapitaal
B. Cultureel kapitaal
C. Economisch kapitaal
Oefenvraag:
Leden van verschillende sociale groepen verschillen in taalgebruik en manieren. Hoe worden de
verschillende organisaties in Bordieu’s veldtheorie genoemd?
A. Veld
B. Habitus
C. Kapitaal
Sociaal kapitaal (Putnam, 2012):
Typen verbindingen:
- Bonding
➔ Verbindingen binnen de eigen groep
- Bridging
➔ Verbinding kunnen maken met anderen (uit een andere groep)
- Linking sociaal kapitaal
➔ De schakel kunnen zijn tussen bonding en bridging, je bent hecht met de eigen groep
maar ook goed met andere groepen en kunt er tussen staan en contact leggen.
De capability benadering:
Armoede is het missen van mogelijkheden tot zelfontplooiing.
- Vrijheid centraal
- Voorwaarden als onderwijs en gezondheidszorg
- Geen gelijkheid, maar gelijkwaardigheid
Nussbaums capability approach:
Resources (bron/middel) → Capabilities (mogelijkheid) → Functionings (functies)
- Persoonlijk (fysieke gesteldheid, intelligentie, personia)
- Sociaal (normen, relaties, omgang)
- Omgeving (klimaat, infrastructuur)
, Oefenvraag:
Kind van 6 heeft zich als doel gesteld om socialer te zijn en niet te pesten. Hij wil een allemansvriend
zijn. Hoe wordt een dergelijk doel vanuit de capability theory genoemd?
A. Resource (middel)
B. Capability (mogelijkheid)
C. Functioning (functie)
Hoorcollege 1B
Ouderschap:
- Een nieuwe identiteit die het hele familiesysteem beïnvloedt.
- Meer dan alleen opvoeden
- Naast het ouderschap ook het partnerschap
- Je draagt zorg voor de (geestelijke) gezondheid van je gezin
- Je organiseert en plant zorg, werk, vrije tijd, sociale contacten en financiën.
Ouderschap is een proces dat in de loop van de tijd verandert en zich ontwikkelt.
Waarom is er belangstelling voor ouderschap?
- Aanvankelijk werd het ouderschap weinig bestudeerd. Pionier op dit gebied is Alice van der
Pas (1934-2017).
- Belangstelling voor de aard en het verloop van ouderschap leert zorgvuldig en genuanceerd
kijken als er zich problemen voordoen.
- Het normaliseert ons denken en handelen als professional.
Casus: alleenstaande moeder met kind van 8 maanden:
(Alice van der Pas)
Alleenstaande moeder loopt op crisismomenten volledig vast (ze heeft waanbeelden). De Riagg-
jeugdafdeling heeft ze benaderd met de vraag: ‘’gaat het nog wel goed met mijn kind?”
Scenario 1 (psychiatrisch perspectief): moeder decompenseert – gezien haar jeugd kan het niet
anders.
Scenario 2 (ouderschapsperspectief): moeder overvraagt door ouderschap, twijfelt aan haar eigen
capaciteit.
Alice van der Pas wil aandacht voor het ouderschap zelf:
- Zij wil de kwaliteit van ouderschap niet afmeten aan het wel of niet goed functioneren van
een kind.
- Bovendien is de relatie tussen opvoeden en de ontwikkeling van het kind niet lineair maar
complex.
Transactioneel ontwikkelingsmodel (Decovic en Prinzie, 2014):
Omgeving en het gedrag van het kind hebben constant invloed op elkaar.