HC 1: NORMAAL – NIET NORMAAL
Methodische reflectie: om te bepalen of iets klopt of niet. Wetenschappelijke methode voor het
nemen van een onderbouwend besluit.
Theoretische reflectie: in wetenschappelijke toetsing speelt logica altijd een rol. De interpretatie van
resultaten staat nooit 100% los van de denkwereld van de onderzoeker.
Onderzoek is hypothesen toetsen
Stap 1: je neemt wat waar.
Stap 2: je formuleert een idee over wat je ziet
Stap 3: je maakt voorspellingen toetsbaar (deductie) en kiest instrumenten om je interpretatie te
toetsen (operationalisatie)
Stap 4: je voert je onderzoek uit.
Stap 5: je koppelt de gevonden gegevens terug naar je hypothesen.
Hypothesen toetsen vraagt kritisch denken:
- Is mijn inductie logisch op grond van wat we weten?
- Is mijn deductie logisch op grond van wat we weten?
- Heb ik de juiste en deugdelijke instrumenten gekozen?
- Heb ik de instrumenten goed gebruikt?
- Heb ik de gegevens goed verwerkt?
- Volgen mijn conclusies logisch uit de gegevens?
Hypothesen toetsen:
- Doe je om de volgende stap in het zorgproces te onderbouwen – diagnostiek staat ten
dienste van de hulpverlening.
- Je onderzoekt hypothesen die verschil maken voor je handelen – wel of geen hulp
aanbieden?
- Bij complexere vragen doe je een beroep op specialisten.
- Ook als er specialisten aan het werk zijn lever je je bedrage – iedereen in het systeem heeft
zijn eigen perspectief, alleen als dat samenkomt wordt de problematiek begrepen.
Definitie psychodiagnostiek:
Alle activiteiten die erop gericht zijn om een persoon, gezin of ander systeem te onderzoeken met
het oog op het verkrijgen van inzicht in de situatie en het kunnen beslissen hoe te handelen.
Psychodiagnostiek betreft alle diagnostiek in het domein van psychosociale problematiek inclusief
neuropsychologische en psychosomatische aspecten, onafhankelijk van discipline of referentiekader.
Het verwijst niet naar activiteiten door psychologen op grond van kennis uit het domein van
ontwikkelingspsychologie.
Definitie diagnose:
Beschrijving of definitie van een probleem of situatie met het oog op het nemen van een beslissing
die relevant is voor een bepaald oordeel of handeling. Wanneer de beschrijving geen verklaring
bevat wordt gesproken van een beschrijvende diagnose, symptomatische diagnose dan wel een
classificatie.
Persoonlijk professionele reflectie:
Iedere discipline kan zijn eigen bijdrage leveren aan diagnostiek. Verantwoord werken vraagt
doorlopende reflectie.
,Orthopedagogiek voor hbo pedagogen:
Theoretische aspecten:
- Systeemgericht denken en werken is essentieel.
- Maar met net zoveel oog voor individuele factoren.
Methodische aspecten:
- Handelingsgericht werken met de regulatieve cyclus.
- Momenten van onderzoek en van reflectie.
Persoonlijk-professionele aspecten:
- Naar problemen durven kijken, contact durven maken.
- Niet bagatelliseren, niet dramatiseren, niet negeren.
- Discipline opbrengen om gefundeerde kennis te gebruiken.
- Discipline opbrengen om samen te werken.
Eerste hypothese bij een probleem:
- 0-hypothese: er is niets aan de hand dat hulp rechtvaardigt.
- Alternatieve hypothese: er is hulp nodig.
Kwantitatieve manier van beoordelen:
- Frequentie: het gebeurt buitensporig vaak (statistisch criterium).
- Duur: hoe langer een probleem bestaat hoe lastiger te veranderen.
- Ontwikkelingsverloop: grote disharmonie, of een knik in de ontwikkeling, of langdurige
terugval.
- Intensiteit: het is opvallend heftig, met grote gevolgen (afwijking ideaal).
- Omvang: het komt in meerdere situaties voor.
- Ongebruikelijkheid: het komt op deze leeftijd, op dit ontwikkelingsniveau, in deze fase, bij
deze sekse, in deze groep maar weinig voor (statistisch criterium).
Kwalitatieve manier van beoordelen:
- Lijden: iemand (of zijn omgeving) voelt zich erg ongelukkig (afwijking van het ideaal).
- Onvrijheid: iemand is de macht over zichzelf kwijt.
- Oninvoelbaarheid: je kan je er niet in inleven, je raakt het contact kwijt.
- Sterke afwijking van het maatschappelijk ideaal, verbonden aan risico’s voor lichamelijke,
geestelijke en sociale ontwikkeling.
- Een herkenbaar beeld: er is een samenhangend patroon van verschijnselen (symptomen) dat
verbonden is met problemen in de ontwikkeling (proces) waarvan bekend is dat het niet
vanzelf over gaat (prognose).
Bij diagnostiek spelen altijd waarden en normen: professionele, maatschappelijke en persoonlijke
opvattingen – tijd en cultuurgebonden.
Integratie van perspectieven: adaptatie:
- Kan de persoon leeftijdsadequaat relaties aangaan?
- Kan de persoon leeftijdsadequaat zijn werk doen?
- Dat vraagt een (dynamisch) evenwicht tussen de mogelijkheden van de persoon en de
mogelijkheden van de omgeving.
- Let op: sommige mensen functioneren sociaal en professioneel geweldig maar zijn toch
ongelukkig. Lijden kan een criterium zijn.
- Let op: sommige mensen functioneren sociaal en professioneel geweldig, maar maken
sommige anderen toch diep ongelukkig. Het lijden van de omgeving (onveiligheid) kan ook
een criterium zijn.
,Hoe vraag je naar het ontwikkelingsniveau?
1. Vergelijk: leeftijd en leerjaar (blijven zitten?).
2. Ouders: vergelijking brusjes, neefjes.
3. Ouders/leerkracht: is er ooit een IQ-onderzoek gedaan?
4. Leerkracht: vergelijking met andere kinderen.
5. Leerkracht: scores in het leerlingsvolgsysteem.
6. Spelgedrag: speelt het kind met leeftijdgenoten? Of liever met jongere of juist oudere
kinderen? Of alleen met volwassenen?
1. Kwantitatief: hoe vaak, hoe sterk, hoeveel plekken?
2. Kwalitatief: wie heeft er last van? Wat gaat er mis?
3. Subjectief: hoe beleven betrokkenen het, wat denken zij dat er aan de hand is, wat hopen ze
vooral dat er verandert, waarom wordt er nu hulp gevraagd?
4. Geschiedenis: gebeurtenissen, diagnostiek, hulp.
5. Context: biopsychosociaal kijkend, beschermende en bedreigende factoren, wie zijn er
betrokken, wie is verantwoordelijk?
Alle hulpverleners…
- Gaan het gesprek aan om te bepalen: wat is de vraag?
- Vragen na wat er nu precies mis gaat.
- Vragen naar wat al allemaal gebeurd is.
- Vragen zich af: is deze situatie voldoende veilig?
- Checken wie het gezag heeft over de kinderen.
- Vragen zich af hoe ernstig het is.
- Proberen zich een idee te vormen over wat er aan de hand is.
Screeningsgesprek:
Methodisch: de situatie onderzoeken.
Theoretisch: theorieën zoeken.
Persoonlijk-professioneel: de informatie wordt serieus genomen, maar ook kritisch bekeken.
Moraal:
Neem kennis van andermans probleemdefinitie, maar hou zelf je ogen open.
- Durf het oneens te zijn.
- Durf te onderzoeken.
- Durf vragen te stellen – voorgeschiedenis, context, betekenisverlening.
- Zoek samenwerking als iets je vak niet is.
Regulatieve cyclus:
Probleemherkenning:
- Onderzoek: screening, gesprek, observatie, lijst.
- Besluit: 1e schatting ernst en gevaar, hypothesen aard, verantwoordelijkheid (wat nu?).
Probleemdefiniëring:
- Gericht onderzoek: toetsing hypothesen → verklaring.
- Besluit: globaal doel.
Bedenken en afwegen handelingsmogelijkheden:
- Brononderzoek & dialoog: wat kan? Wat werkt hier?
Planning:
- Onderzoek: voorwaarden, startniveau?
- Besluit: pakket.
Uitvoering:
- Onderzoek: monitoring, (bij)effecten.
, - Besluit: bijstellen?
Evaluatie:
- Onderzoek: effecten, tevredenheid.
- Besluit: hoe verder?
Een probleemoplossingscyclus. Zeer algemeen toepasbaar, kent veel variaties zoals de didactische
cyclus. Is daarmee een handelingsgericht model voor verandering en zorg.
Kent 6 fasen, te onderscheiden in groepen besluiten die elkaar logisch opvolgen.
Kent in iedere fase een specifieke vorm van onderzoek die erop gericht is de te nemen besluiten te
onderbouwen. Dat geeft de handelingsgerichte focus aan de onderzoeken.
Kent in iedere fase terugkoppeling, want onderzoek en interventie beïnvloeden elkaar doorlopend.
De monitoring tijdens de interventie is erg belangrijk.
Regulatieve cyclus (6 fasen) Empirische cyclus (5 fasen)
Probleemherkenning Observatie
Probleemdefiniëring Inductie (hypothesevorming)
Bedenken en afwegen van Deductie (operationalisatie tot
handelingsmogelijkheden toetsbare hypotheses)
Planning
Interventie Toetsing
Criterium? Evaluatie Evaluatie
Heeft het gewerkt wat ik Klopte wat ik dacht?
deed?
Werken in regulatieve fase 1: probleemherkenning
Doorlopend is er aandacht voor AWF:
- Algemeen werkzame factoren: zaken die bij iedere probleemaanpak de kans op succes
vergroten.
- Zorg voor feedback: en gebruik die, wees adaptief.
- Blijf in dialoog: zorg dat het een gezamenlijke onderneming is en blijft.
- Gebruik evidence based methodieken bij onderzoek en hulp: maar realiseer je dat de realiteit
niet altijd gecompliceerder is dan het onderzoek.
- Maak het probleem niet groter dan het is: schiet niet met een kanon op een mug.
- Los het probleem op waar het is, wanneer het er is, bij wie het is: ga waar je moet wezen en
wees present.
Orthopedagogiek is niet meer te scheiden van pedagogiek:
Passend onderwijs Transitie jeugdzorg
School als vindplaats: van hbo-ers wordt Doorverwijzen is uit: hbo-ers zijn t-shaped
verwacht dat ze signaleren professionals, je moet veel weten en kunnen
School als werkplaats: we brengen de zorg naar Samenwerken is in: weet wat je zelf kan en mag
het kind in plaats van het kind naar de zorg en wil en durft, durf je werk te bespreken
Leerkrachten krijgen erg veel op hun bord: Werken met het systeem: ondersteun de
pedagogen moeten kunnen ondersteunen ouders, vergeet de brusjes niet, vergeet de rest
van de familie niet, ondersteun de leerkracht