Aansprakelijkheidsrecht – Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding
Deze samenvatting bevat onderstaande nummers:
1 t/m 78
81 t/m 163
186 t/m 211
213 t/m 268
Hoofdstuk 1 Algemene inleiding
§1.1 Het thema
1. Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding
Aansprakelijkheidsrecht is in de volksmond verbintenissen uit de wet en schadevergoeding. De verbintenissen
waar men hier op doelt is wanneer de wet aan een bepaald handelen of aan een bepaald feitencomplex een
verbintenis verbindt, ongeacht of partijen dit met hun handelen hebben beoogd.
De verbintenissen uit de wet vinden hun bron meestal in het BW.
2. Verbintenis, rechtsplicht, vermogensrecht, nakoming
Een verbintenis is een rechtsplicht waarmee een subjectief vermogensrecht correspondeert. Dat subjectieve
recht is een goed (art. 3:1) en een vermogensrecht (art. 3:6).
Men kent ook kale rechtsplichten, hier staat geen verbintenis tegenover (bijv. een verbod om iets te doen).
Van rechtsplichten, dus niet alleen van verbintenissen uit overeenkomst of uit de wet, kan in beginsel – binnen
de grenzen van art. 3:296, nakoming worden gevorderd. De nakoming van verbintenissen is geregeld in art.
3:296, maar ook in art. 6:27 e.v.
Soms rust op iemand een verplichting waarvan geen nakoming kan worden gevorderd, maar ter zake waarvan
niet-naleving andere gevolgen heeft (bijv. de verplichting tot beperking van schade).
3. Plaats van ‘verbintenissen uit de wet’ in de wet
De verbintenissen uit de wet zijn geregeld in de art. 6:74 e.v. en art. 6:162 e.v. Omdat het hier gaat om
verbintenissen, zijn daarop telkens ook de algemene bepalingen inzake het verbintenissenrecht (art. 6:1-6:161)
van toepassing. De regels over schadevergoeding zijn neergelegd in de art. 6:95 e.v. Verdere belangrijke
artikelen: 6:74 e.v., 6:169 e.v., 6:185 e.v., 6:193a-6:193j, 6:193k-6:193t, 6:194-6:196, 6:196c, 6:197, 6:198-
6:202, 6:203-6:211 en 6:212.
Men zij erop bedacht dat verbintenissen, met name verbintenissen die strekken tot schadevergoeding, ook hun
bron kunnen hebben in andere wetten dan het BW.
4. Samenloop wanprestatie en onrechtmatige daad
Zoals hiervoor werd vermeld, moet in de systematiek van de wet onderscheid worden gemaakt tussen
verbintenissen uit overeenkomst en verbintenissen uit de wet.
In de eerste plaats kan de overeenkomst zelf een verbintenis in het leven roepen.
Men spreekt dan wel van primaire verplichtingen uit overeenkomst.
In de tweede plaats verplicht niet-nakoming van een dergelijke primaire verplichting volgens art. 6:74
onder omstandigheden tot schadevergoeding. Deze laatste verplichting is een verbintenis uit wet.
Zijn meer rechtsregels tegelijkertijd toepasbaar op eenzelfde gebeurtenis, dan spreekt men van samenloop.
Uitgangspunt bij samenloop van meer op zichzelf toepasselijke rechtsgronden is dat zij cumulatief van
toepassing zijn en dat, indien die rechtsgronden tot verschillende rechtsgevolgen leiden die niet tegelijkertijd
kunnen intreden, de eiser daaruit naar eigen inzicht een keuze mag maken. Dit uitgangspunt lijdt slechts
uitzondering indien de wet dat voorschrijft of onvermijdelijk meebrengt. De regeling van niet-nakoming van
een verbintenis dient telkens te worden toegepast wanneer een feitencomplex kan worden aangemerkt als een
tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. Kan een feitencomplex ook los van de contractuele
verhouding als onrechtmatige daad worden aangemerkt, dan kan de benadeelde zijn vordering tevens op art.
6:162 baseren.
Nu de wet voor de verschillende grondslagen eenzelfde schadevergoedingsregeling kent, maakt het in de
praktijk op dat punt meestal niet uit op welke grondslag de aansprakelijkheid wordt gebaseerd. Niettemin kan
er verschil zijn met betrekking tot de omvang van de aansprakelijkheid, omdat in art. 6:95 e.v. soms naar de
‘aard van de aansprakelijkheid’ wordt onderscheiden.
Men zij erop bedacht dat op grond van onrechtmatige daad een verbintenis tot schadevergoeding ontstaat (art.
6:162), en dat de niet0nakoming van die verbintenis ook wordt beheerst door de regeling inzake tekortschieten
1
,in de nakoming van verbintenissen (art. 6:74 e.v.) (dus tevens aansprakelijk voor schade die partij leidt door
niet nakoming).
5. Rechtvaardiging voor het ontstaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit (art. 6:1). De wetgever heeft daarmee
gekozen voor een gesloten stelsel van bronnen van verbintenissen. ‘Vloeit voort’ laat toe dat, ook zonder dat
een bron van een verbintenis met zoveel woorden in de wet wordt genoemd, een verbintenis wordt
aangenomen indien dit past in het stelsel van de wet en aansluit bij wel in de wet geregelde gevallen.
Ontstaan verbintenissen door een rechtshandeling, dan wordt het bestaan ervan gerechtvaardigd doordat
partijen dat rechtsgevolg hebben beoogd en gewild (art. 3:33 e.v.). In geval van onrechtmatige daad ligt de
rechtvaardiging voor het bestaan van een verbintenis tot schadevergoeding in de verplichting om een ander
niet onrechtmatig te benadelen. In een moderne maatschappij bestaan evenwel veel risico’s, ter zake waarvan
niet steeds iemand schuld treft, maar waarvan het niet redelijk is om de lasten ervan te laten dragen door een
benadeelde. In dergelijke gevallen wordt het redelijker geacht om de schade te kunnen afwentelen op degene
die verantwoordelijk is voor het in het leven roepen van het risico. Verschillende gedachten, zoals het
profijtbeginsel, de gevaartheorie, of wie de schade het beste kan dragen of verzekeren, rechtvaardigen het
bestaan van deze kwalitatieve aansprakelijkheden.
§1.2 Enkele algemene thema’s van aansprakelijkheidsrecht
6. Vertrekpunt: ieder draagt zijn eigen schade…
Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht kent als uitgangspunt dat ieder zijn eigen schade draagt. Soms
kan men zich tegen dergelijke risico’s verzekeren, sommige worden gedragen door sociale zekerheid.
Uitzondering: wanneer iemand anders op grond van een verbintenis uit de wet verantwoordelijk kan worden
gehouden voor het ontstaan van schade, kan die schade op hem worden afgewenteld. Afwenteling kent
relatief hoge drempels (een aansprakelijkheidsgrond, een aansprakelijke partij, bewijs van aansprakelijkheid,
van causaal verband, van schade, etc.), maar leidt wel tot volledige vergoeding.
Wie schade lijdt, draagt deze zelf, tenzij hij erin slaagt om te beargumenteren en te bewijzen dat een ander de
schade moet dragen, en hij er bovendien in slaagt om de schadevergoeding daadwerkelijk te innen. Hij zal
daartoe in de eerste plaats een of meer grondslagen voor afwenteling moeten kiezen en moeten stellen dat
aan de daarin gestelde vereisten voor aansprakelijk is voldaan. Wanneer de aansprakelijkheid aldus is
gevestigd, zal hij vervolgens moeten bewijzen dat hij schade heeft geleden als gevolg van de gebeurtenis
waarop hij de aansprakelijkheid baseert, en hoe groot zijn schade is (vestiging vs. omvang van de
aansprakelijkheid).
7. Doelen van het aansprakelijkheidsrecht
Onder ‘aansprakelijkheidsrecht’ dient te worden verstaan het civiele recht dat aanspraken op
schadevergoeding regelt. Onderscheid kan gemaakt worden tussen aansprakelijkheid uit contract en
aansprakelijkheid uit de wet.
Het aansprakelijkheidsrecht regelt wie onder welke omstandigheden aansprakelijk is voor welke
gebeurtenissen en hun gevolgen (passieve zijde verbintenis) en ook wie welke aanspraken geldend kan maken
(actieve zijde verbintenis). Men kan zeggen dat het aansprakelijkheidsrecht tot doel heeft aanspraken vast te
stellen en te handhaven.
Er wordt ook wel gezegd dat het aansprakelijkheidsrecht tot doel heeft om te bepalen in welke gevallen en in
welke mate schade moet worden verplaatst van de benadeelde naar degene die de schade heeft veroorzaakt.
Aansprakelijkheid is evenwel doorgaans gebaseerd op gedrag (doen of nalaten), of op een toestand die in
zekere zin het resultaat is van bepaald gedrag (kwalitatieve aansprakelijkheden). Dat betekent dat men
aansprakelijkheidsrecht ook kan benaderen als gedragsrecht: het bepaalt welk gedrag wel of niet geoorloofd is
en verbindt aan dergelijk gedrag gevolgen. Het is niet primair gericht op preventie, maar vooral op afwenteling
van de consequenties van onrechtmatig handelen.
Men kan ook instrumenteler naar het aansprakelijkheidsrecht kijken, door de vraag te stellen of het kan
bijdragen aan regulering van gedrag of het reguleren van kosten van gedrag.
8. Onderscheid en samenhang met strafrecht
Het civielrechtelijke aansprakelijkheidsrecht regelt de privaatrechtelijke reactie op schade toebrengende
gebeurtenissen waarvoor kwalitatieve aansprakelijkheid bestaat, op initiatief van de benadeelde burger. Het
strafrecht regelt de publiekrechtelijke reactie op bij wet strafbaar gesteld gedrag op initiatief van het OM.
2
,In Angelsaksische stelsel wordt het onderscheid minder strikt gevolgd: voor bepaalde gevallen kent men een
privaatrechtelijke boete (om iemand een lesje te leren).
De rechtsgebieden verschillen op een aantal fundamentele punten: privaatrecht vs. publiekrecht, zeer ruim
‘onrecht’ vs. in de wet omschreven specifieke verboden gedragingen, initiatief burger vs. initiatief overheid en
compensatie vs. preventie.
Wat onrechtmatig is kan in het privaatrecht ook ongeschreven zijn; in het strafrecht kan dit niet door het
legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr). In het strafrecht is de mate van verwijtbaarheid veelal beslissend voor het type en
de zwaarte van de sanctie, terwijl in het privaatrecht daarvoor de omvang van de schade beslissend is. Beide
stelsels kunnen hier elkaar aanvullen.
Toch kent het ook verbanden: de benadeelde partij in een strafproces kan ook een vordering tot
schadevergoeding voegen in het strafproces (art. 51a Sv) en de ernst van de normschending kan ook een rol
spelen in het privaatrecht (art. 6:106 lid 1 onder a).
9. Aansprakelijkheid en verzekering
Hiervoor werd al de mogelijkheid genoemd dat een benadeelde zichzelf tegen bepaalde schade heeft verzekerd
(firstpartyverzekering). In dat geval rust op grond van de verzekeringsovereenkomst (art. 7:925 e.v.) tussen de
verzekerde en de verzekeraar op de verzekeraar de verbintenis om onder in de overeenkomst (polis)
omschreven voorwaarden aan de verzekerde een bepaalde som geld uit te keren. De verplichting tot
schadevergoeding berust hier rechtstreeks op de verzekeringsovereenkomst en is geen wettelijke verplichting
tot schadevergoeding in de zin van art. 6:95 e.v., zodat die bepalingen daarop niet van toepassing zijn.
Men kan zich ook verzekeren tegen de financiële gevolgen van aansprakelijkheid (thirdpartyverzekering). In dat
geval worden de financiële gevolgen van het feit dat men door een derde aansprakelijk wordt gesteld onder in
de plis omschreven voorwaarden gedekt door de aansprakelijkheidsverzekeraar. Een dergelijke verzekering
heeft tot doel om het vermogen van de aansprakelijk gestelde partij te beschermen, maar strekt er in feite ook
toe dat benadeelden worden beschermd tegen financieel onvermogen van de aansprakelijke. Daarom biedt
art. 7:954 aan het slachtoffer van personenschade een directe actie jegens de verzekeraar van de
aansprakelijke.
Voor sommige risico’s is een verzekering bij wet verplicht, voor andere risico’s niet, maar is verzekering wel
vaak gebruikelijk. Voor een bepaalde categorie van gevallen heeft de rechter zelf een verplichte verzekering in
het leven geroepen.
De wetgever heeft met art. 6:197 getracht het regresrecht te beperken.
Zonder verzekeringen zouden veruit de meeste aansprakelijk gestelde (rechts)personen niet in staat zijn om de
lasten van hun aansprakelijkheid te dragen. Tegelijkertijd kan het bestaan van een
aansprakelijkheidsverzekering de rechter ook in verleiding brengen om aansprakelijkheid aan te nemen.
10. Maatschappelijke en juridische ontwikkeling
De wetgever en de rechter zullen het recht bij de tijd moeten houden. Zo zal de wet soms op grond van
maatschappelijke ontwikkelingen worden aangepast. Ook veranderingen van opvattingen over recht kunnen
soms aanleiding geven om de wet aan te passen.
Veel vaker is het de rechter die het recht bij de tijd houdt, door met zijn rechtspraak in te spelen op
maatschappelijke ontwikkelingen of gewijzigde opvattingen. Omdat het buitencontractuele
aansprakelijkheidsrecht veel open normen kent, biedt het de rechter daartoe volop ruimte.
Voor wetgever en rechter is het veel moeilijker om in te spelen of te reageren op risico’s die zich in de loop des
tijds openbaren, maar waarvan het bestaan en de omvang lang onzeker is.
Volgens vaste rechtspraak moet aansprakelijkheid worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die
golden op het moment van het handelen of nalaten. Het is echter lastig om te achterhalen welke normen toen
golden en vanaf welk moment men aansprakelijkheid moet pakken. De aard en ernst van de risico’s, de mate
van zekerheid dat zij zich zullen verwezenlijken en de maatschappelijke waardering van de risicovolle activiteit
zullen dan gezichtspunten zijn voor het oordeel over de aansprakelijkheid van degenen die verantwoordelijk
waren of eigen schuld.
11. Europeanisering
Het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht is in de afgelopen decennia in toenemende mate beïnvloed door
Europese regelgeving en rechtspraak. Het gaat daarbij in de eerste plaats om regelgeving die
aansprakelijkheidsrechtelijke regels uniformeert en in de tweede plaats om regels van Europese origine die
nationaalrechtelijke open normen inkleuren. De Europeesrechtelijke achtergrond van deze bepalingen
betekent niet alleen dat informatie over hun totstandkoming en ratio mede in ‘Brussel’ moet worden gezocht,
3
, maar ook dat de uitleg van deze bepalingen uiteindelijk is voorbehouden aan het in Hof van Justitie voor de
Europese Unie. Dat brengt mee dat de uitspraken van het HvJ EU rechtstreeks van betekenis zijn voor het
nationale Nederlandse recht op dit gebied.
Europese regelgeving is niet alleen van invloed doordat het regels van aansprakelijkheidsrecht rechtstreeks
voorschrijft en invult, maar ook doordat dergelijke regelgeving van betekenis is voor de inkleuring van open
normen.
Zo zijn bepalingen van EU-recht en horizontaal werkende bepalingen uit mensenrechtenverdragen ook
‘wettelijke plichten’ in de zin van art. 6:162. Maar in mensenrechtenverdragen neergelegde rechten kunnen
ook een afwegingskader bieden voor vaststelling van wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke
verkeer betaamt (art. 6:162). Men spreekt hier wel van constitutionalisering van privaatrecht.
De Nederlandse rechter is niet alleen gebonden aan het EVRM, maar ook aan de in het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie neergelegde bepalingen.
12. Rechtsvergelijking
Het Nederlandse buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht vindt zijn oorsprong niet alleen in het Romeinse
en oudvaderlandse recht, maar ook in het Franse, en later vooral in het Duitse recht. Om het Nederlandse recht
te doorgronden is het daarom zinvol om te onderzoeken hoe het zich verhoudt tot andere rechtstelsels.
Daaruit kan bovendien inspiratie worden opgedaan voor de verdere ontwikkeling van het Nederlandse recht.
Vergelijking van verschillende rechtstelsels heeft in de rechtswetenschap een sterke impuls gekregen door de
gedachte om een eenvormig Europees burgerlijk recht te ontwikkeling. Voor het aansprakelijkheidsrecht zijn in
het bijzonder van belang de Principles of European Tort Law en de Draft Common Frame of Reference.
Men spreekt van interne rechtsvergelijking wanneer men het aansprakelijkheidsrecht vergelijkt met andere
rechtsgebieden.
Hoofdstuk 2 Aansprakelijkheid voor eigen gedrag op grond van art. 6:162
§2.1 Inleiding
13. Overzicht van de stof
-
14. Het wettelijk systeem
De grondslag van de schadevergoedingsverplichting van art. 6:162 is de toerekenbare onrechtmatige gedraging
van een persoon.
De onrechtmatigheid van de gedraging is een noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkheid. Expliciet wordt
voor ons BW afstand genomen van het accent op het gevolg van de gedraging en wordt gekozen voor het
plichtverzakende gedrag van de dader als grondslag voor de algemene regel van de onrechtmatige daad.
Uit de opbouw van art. 6:162 blijkt dat daarin uitgegaan wordt van een structureel onderscheid tussen
enerzijds de kwalificatie van het gedrag van de dader dat als onrechtmatig moet kunnen worden aangemerkt,
en anderzijds de voorwaarden voor toerekening van dit onrechtmatige gedrag aan de persoon van de dader.
15. De onrechtmatige gedraging
Wanneer is sprake van ‘onrechtmatig’ gedrag? Er is een drietal algemene gronden waarop een bepaalde
schadeveroorzakende gedraging als onrechtmatig kan worden aangemerkt (art. 6:162 lid 2):
1. Een inbreuk op een recht;
2. Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht;
3. Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer
betaamt.
De laatste grond voor onrechtmatig handelen is met opzet zo ruim geformuleerd, zodat de rechter ruimte heeft
voor oordelen.
16. De toerekening
Een onrechtmatige gedraging wordt in de eerste plaats aan de dader toegerekend als hij ‘schuld’ heeft (lid 3).
Schuld heeft hier de betekenis van ‘verwijtbaar’. De lichtste graad van schuld volstaat.
Een tweede mogelijkheid is dat ‘een oorzaak welke krachtens (…) de in het verkeer geldende opvattingen’ voor
rekening van de dader komt.
Indien aan bovenstaande twee vereisten is voldaan is er sprake van een toerekenbare onrechtmatige daad
(‘fout’).
4