Samenvatting Atletiek readers HALO
Atletiek
Verspringen
Reglementering en materiaal
• Afzet moet plaatsvinden op of vóór de afzetbalk.
• Voor volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar:
o Afzetbalk: wit, in de grond verzonken, achterzijde relevant.
o Materiaal: hout of vergelijkbaar stevig materiaal geschikt voor spikes.
o Afstand balk tot landingsbak: 1-3 meter.
o Balkgrootte: circa 35 cm lang; 20 cm is 'de balk', gevolgd door 10 cm plasticinehouder
met contrasterende kleur.
o Plasticinehouder wordt gebruikt om de geldigheid van de afzet te beoordelen.
• Landingsbak:
o Breedte: 2,75-3,00 meter.
o Minimale afstand achterkant tot afzetlijn: 10 meter.
o Inhoud: zacht, vochtig zand, oppervlak gelijk met bovenkant balk.
• Ongeldige poging als de atleet:
o Voorbij de afzetlijn afzet.
o De grond buiten de landingsbak raakt vóór het zandcontact, dichter bij de afzetlijn dan de
dichtstbijzijnde sprongafdruk.
o De landingsbak verlaat en de eerste voetcontact buiten de bak dichter bij de afzetlijn is
dan de dichtstbijzijnde afdruk.
• Meting geldige sprong:
o Vanaf dichtstbijzijnde indruk in landingsbak tot aan de voorkant van de balk.
o Loodrecht op afzetlijn, afgerond naar beneden in gehele centimeters.
• Reglement voor pupillen (kinderen t/m 11 jaar) verschilt:
o Afzet vanaf een wit gemarkeerd vlak (80 cm breed, circa 50 cm van landingsbakrand).
Geen balk.
o Ongeldig bij afzet voorbij dit vlak.
o Afstand gemeten vanaf dichtstbijzijnde indruk tot voorzijde voetafdruk.
o Meting niet per se loodrecht, schuin toegestaan.
Techniek
• Doel van verspringen:
o Spring vanuit een aanloop zo ver mogelijk.
o Afstand gemeten vanaf een vast punt, de balk, wat extra uitdaging biedt.
• Factoren die het resultaat beïnvloeden:
o Optimale aanloopsnelheid voor een goede afzet.
o Constante aanloop voor nauwkeurige afzetvoetplaatsing op de balk.
o Explosieve en opwaarts gerichte afzet.
o Techniek tijdens de zweeZase voor een gunstige landingshouding.
o Landingsactie om optimale landingspunt te benaderen.
• Prestatiebepalende factoren:
o Aanloop en afzet zijn cruciaal voor de prestatie.
o Sprintsnelheid en explosiviteit op de balk onderscheiden topklasse springers.
o Sprintsnelheid is dominanter dan sprongkracht.
,• Techniek van het verspringen, onderverdeeld in vier fasen:
o Aanloopfase.
o Afzetfase.
o ZweeZase.
o Landingsfase.
o Deze fasen vormen een functionele eenheid met ritme als verbindende factor.
• Aanloopfase
• Twee aanloopmethoden:
o Sprintaanloop:
§ Bereikt snel optimale snelheid.
§ Constantere paslengte voor zeker uitkomen op de balk.
§ Geschikt voor onderwijs.
o Climaxaanloop:
§ Versnelling niet maximaal, aanloop is langer.
§ Gelijktijdige versnelling zorgt voor een ontspannen aanloop.
§ Vereist extra merktekens voor pacing.
§ Paslengte minder constant voor ongeoefende springers, wat uitkomen op balk
lastiger maakt.
• Aanlooplengte:
o Niet gelijk aan de afstand voor maximale loopsnelheid.
o Te lange aanloop kan leiden tot neuro-musculaire vermoeidheid en een minder
explosieve afzet.
• Optimale vs. Maximale aanloopsnelheid:
o Optimaal: Grootst mogelijke snelheid waarbij afzet nog eZectief is.
o Maximale: Snelheid waarbij horizontale snelheid van het lichaam het grootst is.
o Bij hoger ontwikkelingsniveau liggen maximale en optimale aanloopsnelheid dichter bij
elkaar.
• Effect van aanlooplengte op resultaat:
o Kortere aanloop vaak gunstiger, vooral in onderwijs.
o Sprintaanloop bij heren: 30 - 40 meter, bij dames iets korter.
o Climaxaanloop bij heren: 40 - 50 meter, bij dames ook iets korter.
o In onderwijs ideaal: 15 - 20 meter, gezien afnemende versnelling na ongeveer 15 meter.
o Bij een te lange aanloop kans groter op vermoeidheid, niet goed uitkomen of maximaal af
te zetten.
• Snelheid van de aanloop:
o Zeer belangrijk voor resultaat van de sprong.
o Moet vloeiend en ontspannen eindigen ter voorbereiding op de sprong.
• Laatste passen en merktekens:
o Voorlaatste pas circa 20 cm langer dan de laatste.
o Ritme in laatste drie passen: “tam - taaa - tam”.
o Lichaamszwaartepunt daalt in laatste twee passen voor optimale afzetpositie. Vandaar
deze tam-taa-tam.
• Merktekens in de aanloop:
o Sprintaanloop: vaak slechts één beginmerkteken nodig.
o Climaxaanloop: meerdere merktekens nodig door variërende paslengte en langere
aanloop.
• Merktekens gebruiken:
o Voor aanpassing van de aanloop zonder snelheidsverlies.
o Perifere visie is aan te raden voor merktekenwaarneming.
• Aanbevelingen voor merktekens:
o Meestal volstaat één extra merkteken op 7 passen voor de balk.
o “7-pas-ritme” start met het afzetbeen.
• Afzetfase
o Meest cruciale onderdeel van het verspringen.
o Hoge eisen aan spieren, gewrichten, banden en pezen.
• Mechanica van de afzet:
, o Vergelijkbaar met een worp; het lichaam maakt een parabolische baan.
o Afzetgenereerde snelheid is product van kracht en tijd, bekend als impuls.
• Drie deelfasen van de afzet:
o Plaatsingsfase: Afzetvoet wordt geplaatst met minimale buiging.
o Opvangfase: Excentrische contractie, lichaamszwaartepunt daalt iets.
o Strekfase: Concentrische fase waarbij lichaam opwaarts wordt gestuwd.
• Contacttijd bij Top Verspringers:
o De totale contacttijd met de balk is ongeveer 0,14 seconden.
• Techniek van Plaatsing Afzetvoet:
o Minimale remhefwerking om snelheidsverlies te voorkomen.
o Verschillen in het plaatsen van de volle voet of eerst de hiel.
• Techniek van Opvangfase:
o Vangt lichaamssnelheid op via buiging van afzetbeen.
o Overgang van excentrisch naar concentrisch als het zwaartepunt de afzetvoet passeert.
• Techniek van Strekfase:
o Korte fase (ongeveer 0,06 seconden), waarin afzetkracht wordt gemaximaliseerd.
o Kracht kan 6-7 maal het lichaamsgewicht bedragen.
o Strekking van het afzetbeen moet explosief en volledig zijn voor optimale impuls.
• Afzetwinst:
o Technisch goede afzet loodlijn lichaamszwaartepunt voorbij de afzetvoet / balk.
o Kan een winst van ongeveer 35 cm opleveren.
• Timing van Afzet:
o Onjuiste timing kan leiden tot snelheidsverlies en het missen van de optimale prestatie.
• Ondersteuning van zwaaibeen en armen:
o Zwaaibeen: Geeft extra impuls, helpt rotatie te compenseren.
o Armen: Zorgen voor extra impuls en balans, voorkomen ongewenste rotaties.
• Armactie Balans:
o Tegengestelde voor- en opwaartse zwaai, gekoppeld aan afzetbeen.
o Essentieel voor het bewaren van balans en compensatie van rotaties.
• Samenspel van Acties:
o Alle acties moeten goed gecoördineerd worden voor maximale eZiciëntie.
• Houding van romp en hoofd bij de Afzetfase:
o Romp rechtop, borst naar voren voor lichaamsspanning.
o Hoofd in verlengde van de romp voor een licht holle lichaamshouding.
o Lichaamszwaartepunt iets naar achteren om voorwaartse rotatie tegen te gaan.
o Geringe achterwaartse rotatie of geen rotatie wenselijk voor landingshouding.
• Afzethoek en stijgingshoek bij einde afzetfase:
o Afzethoek: De hoek van afzetsnelheid met de bodem, rond de 70°.
o Stijgingshoek: De hoek waaronder het zwaartepunt de bodem verlaat, ideaal net onder
45°.
o Bij beste verspringers ligt de stijgingshoek tussen de 16° en 18,5°.
• Rotaties opgewekt bij de afzetfase:
o Rotaties kunnen voorkomen om de transversale, longitudinale en sagittale as.
o Rotaties verminderen afzetimpuls die door zwaartepunt zou moeten gaan.
o In sommige gevallen kan een bepaalde rotatie wenselijk zijn voor de landing.
• Rotaties om de transversale as:
o Voorwaartse rotatie dreigt bij afzet; compensatie nodig door achterwaartse draai-
impulsen.
o Gecompenseerd door acties van zwaaibeen, dubbelarmige opzwaai en borsthouding.
• Rotaties om de longitudinale as:
o Actie van het slingerbeen kan bekken doen draaien; gecompenseerd door
schoudergordel en armen.
• Rotaties om de Sagittale As:
o Opzwaaiend been kan zijdelingse heZing van bekken veroorzaken; dit kan compensatie
behoeven.