Pincode 7de editie, 4 VMBO GT antwoorden
H3 Ben jij ondernemend?
Weet je het nog?
Theorie
Net als iedereen wil je graag in je behoeften kunnen voorzien. Daarvoor heb je goederen en
diensten nodig. Het produceren daarvan gebeurt vooral door bedrijven (en voor een deel
door de overheid).
Als je een winkel of webshop hebt, verkoop je goederen. Die koop je eerst zelf in. Je betaalt er
de inkoopprijs voor. Om de verkoopprijs te berekenen tel je er de brutowinstopslag bij op.
Samen is dat de verkoopprijs. Daarbovenop komt nog btw. Dan heb je de prijs die de klant
uiteindelijk betaalt. Dat is de consumentenprijs of winkelprijs.
De opbrengst van alles wat je verkoopt, noem je de omzet. Deze kan stijgen door een hogere
afzet en/of door een hogere prijs. Je eigen bedrijf kan alleen bestaan als je opbrengsten hoger
zijn dan je kosten. In dat geval is je nettoresultaat een nettowinst.
Toch kan de prijs anders worden dan je berekend hebt. Uiteindelijk komt de prijs van een
product tot stand op de markt. Daar komt het aanbod van producenten die hun goederen
willen verkopen. De vraag naar producten komt van de klanten.
De oliemarkt, de graanmarkt en de woningmarkt zijn voorbeelden van een abstracte markt.
Dat is het geheel van vraag en aanbod van een product. Zo’n markt kun je niet bezoeken.
Als je even naar de markt gaat om bloemen te kopen, dan ga je naar een concrete markt.
Dat is een plaats waar goederen verhandeld worden.
Opdrachten
1 x Als je voor jezelf een taart bakt, is dat productie.
x Als een loodgieter een kraan repareert, is hij aan het produceren.
□ De meeste productie vindt plaats bij de overheid.
2 Bijvoorbeeld: onderwijs, politie, gezondheidszorg
3 1 Op de markt komt het aanbod van goederen en diensten van producenten.
2 De wekelijkse markt in je woonplaats is een voorbeeld van een concrete markt.
3 De prijzen voor gas en elektriciteit komen tot stand op een abstracte markt.
4 a Bijvoorbeeld: De markt voor koopwoningen, de markt voor huurwoningen, de markt
voor appartementen, de markt voor woningen vanaf € 500.000. De markt voor
koopwoningen in Amsterdam.
b De prijzen zullen stijgen. Als er veel vraag is en weinig aanbod, dan zijn mensen die
een woning willen kopen (vragers) bereid om meer te betalen voor een woning.
Woningverkopers (aanbieders) kunnen een hogere prijs voor hun woning vragen.
4 VMBO GT H.3 © Noordhoff Uitgevers bv
,Pincode 7de editie, 4 VMBO GT antwoorden
5
Afzet Prijs Omzet
450 € 12 € 5.400
180 € 6,50 € 1.170
3.200 € 1,95 € 6.240
6 Als de prijs naar verhouding (in procenten) meer steeg dan dat het aantal klanten afnam,
kon zijn omzet stijgen.
7 a 9.100 × € 126 = € 1.146.600 in een jaar.
Dat is € 1.146.600 ÷ 12 = € 95.550 per maand.
b 9.100 ÷ 52 = 175 paar sneakers per week.
8 Het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs is € 289 ─ € 169 = € 120
€ 120 ÷ € 169 × 100% = 71,0%
9 a De btw is 0,21 × € 289 = € 60,69
€ 289 + € 60,69 = € 349,69
b De btw is niet voor haar zelf, maar moet ze afdragen aan de belastingdienst.
10
verkoopprij Btw-tarief Consumentenprijs
s
€ 2,12 9% € 2,31
€ 90,49 21% € 109,49
€ 966,86 21% € 1.169,90
11
b r u t o w i n s t o p s l a g
m r
z o
e d
a f z e t u
c o n c r e t e
e
b r
a b s t r a c t e
w n
4 VMBO GT H.3 © Noordhoff Uitgevers bv
, Pincode 7de editie, 4 VMBO GT antwoorden
Paragraaf 3.1 Wat zijn de kosten?
1 a Bijvoorbeeld: Ja, op deze manier hoeven er geen dieren meer te worden geslacht.
b Bijvoorbeeld: Je loopt het risico dat je onvoldoende producten verkoopt en daardoor
verlies draait en uiteindelijk failliet gaat.
c Bijvoorbeeld: Investeren in apparatuur / machines om op grote schaal het kweekvlees
te produceren, investeren in personeel, investeren in een nieuwe fabriek.
2 De koeiencellen voor het kweekvlees van Mosa Meat zijn een voorbeeld van de
productiefactor natuur. Oprichters en eigenaren Mark en Peter leveren de
productiefactoren arbeid en ondernemerschap.
3
kapitaal arbeid natuur ondernemerschap
huur en rente loon pacht winst
4 Voor de ontwikkeling van de eerste Mosa Meat hamburger is heel veel arbeid, kapitaal en
ondernemerschap ingezet. Dat zorgt voor een groot bedrag aan toegevoegde waarde.
5
afschrijvingskosten
variabele kosten
huur van het gebouw
kosten voor grondstoffen
vaste kosten
loonkosten van flexwerkers
6 a € 160.000 ─ € 31.000 = € 129.000
€ 129.000 ÷ 6 = € 21.500 per jaar
b € 21.500 ÷ 125.000 = € 0,17 per kilometer
c Variabele kosten. Naarmate je meer met de vrachtwagen rijd, stijgen ook de
onderhoudskosten. De banden slijten bijvoorbeeld sneller.
7 De besparing per jaar is 125.000 × € 0,20 = € 25.000
(€ 160.000 ─ € 31.000) ÷ € 25.000 = 5,16 = 6 jaar
8 a Totale kosten € 2,5 mln + € 1 mln = € 3,5 miljoen = € 3.500.000.
Kostprijs per band is € 3.500.000 ÷ 625.000 = € 5,60.
b € 7,10 ─ € 5,60 = € 1,50 winstopslag
€ 1,50 ÷ € 5,60 × 100% = 26,8%
c Na de productiestijging zullen de vaste kosten per jaar gelijk blijven.
De variabele kosten zullen stijgen.
d De productie wordt 625.000 + (0,60 × 625.000) = 1.000.000 fietsbanden.
Totale kosten worden € 2,5 mln + € 1 mln + 0,60 × € 1 mln = € 4.100.000.
De kostprijs per band wordt € 4.100.000 ÷ 1.000.000 = € 4,10.
e Door de productiestijging is de kostprijs per product gedaald met € 1,50.
4 VMBO GT H.3 © Noordhoff Uitgevers bv