Verdiepend staats- en bestuursrecht Hoorcollege 3 20 februari 2019
Docent: De Poorter
Intro
In HC2 sancties en boeten. Rechterlijke toetsing belangrijk aspect in vak VSB. Eigenlijk in HC1 al
aan orde gehad, wat de Poorter betreft zijn de constitutionele verhoudingen tussen wetgever,
rechter en bestuur een belangrijk onderdeel van collegereeks. In HC1 kwam constitutionele
levenscirkel aan orde. Staat ook in leidraad afgedrukt. Dat is een vereenvoudigde weergave van
de democratische rechtsstatelijke werkelijkheid, waarin wetgever de algemene regels stelt en
waarbij het bestuur en de rechter worden gezien als de intermediair die deze algemene regel als
het ware vertaalt naar het concrete geval en naar de rechtspositie van de burger (onderin de
cirkel). Het is vervolgens de burger die door middel van verkiezingen en eventueel referenda
weer invloed, de wil kan uitoefenen, de wil mede kan vormgeven, die tot uitdrukking komt in die
algemene regel. Zo loopt de cirkel rond. In HC3 vooral de rechter. Rechter zit vooral in hokje
'openbaar bestuur' dat wordt gezien als de instanties die fungeren als intermediair tussen de
algemene door de wetgever gestelde regel en de rechtspositie van de burger.
Schema is altijd vereenvoudigde weergave van werkelijkheid. Misschien wel dieper liggende
vraag: past ons democratisch rechtsstatelijk denken wat zo zeer geënt is op trias denken en ahv
trias denken, het bepalen van de onderlinge verhouding tussen wetgever, bestuur en rechter.
Past dat nou nog wel helemaal op de huidige verhoudingen? De huidige verhoudingen in een
meergelaagde rechtsorde waarbij in het proces van rechtsvorming en rechtsontwikkeling (zie ook
HC4 - rechtsvormende taak rechter) vele publieke en private, nationale en internationale actoren
betrokken zijn. Wat daar van te denken? En wat betekent dat nu eigenlijk voor (dit perspectief
staat in dit HC centraal) de rechterlijke toetsing van bestuursoptreden? Met name daar
interessant waar het openbaar bestuur een zekere mate van vrijheid, beslissingsruimte, heeft.
Beslissingsruimte is de term die de ABRvS daar tegenwoordig voor kiest. Beleidsvrijheid,
beoordelingsvrijheid en beoordelingsruimte komen later aan orde.
Met name dan wanneer het bestuur een zekere mate van beslissingsruimte heeft - wij hebben
aangeleerd gekregen dat rechter niet op stoel van bestuur mag gaan zitten - natuurlijk, rechter is
geen BO, maar wat mag een rechter nu eigenlijk precies? Wat mogen we nu van een rechter
verwachten? Wat zijn de ideeen die achter die notie schuil gaan, dat de rechter niet op de stoel
van bestuur mag zitten en dient bestuursoptreden, daar waar bestuur een zekere mate van
vrijheid van wetgever heeft gekregen, dient rechter terughoudend te toetsen. Waarom dan?
Vinden we dat tegenwoordig nog wel? Als we een antwoord hebben op 'waarom is dat dan
precies?' dan kunnen we misschien ook doordenken: wat betekent dat dan tegenwoordig in
huidig tijdsgewricht voor bepaalde typen besluiten, bepaalde beleidsterreinen voor de
taakopvatting van de rechter. Niet aan herijking toe?
De indringendheid van toetsing van overheidsoptreden
Dit is een onderwerp wat in aanvankelijk de literatuur, maar later ook in rechtspraak, de aandacht
heeft. De Poorter wil die brug slaan vandaag. Niet alleen een abstract verhaal over rol en
taakopvatting van rechter, maar vooral kijken naar wat het precies betekent. Doordenken: zou de
rechtspraak niet nog een stapje verder kunnen gaan en wat mogen we dan van rechter
verwachten, hoe ziet dat er dan ongeveer uit? Voorgeschreven literatuur: preadvies Hirsch
Ballin (VAR). Hij heeft deze discussie op agenda geplaatst. Ook andere auteurs over
geschreven. We zien inmiddels in de rechtspraak ontwikkelingen en met name ook dat de
voorzitter van de ABRvS de A-G Rob Widdershoven heeft gevraagd een conclusie (december
2017) te nemen over indringendheid van de toetsing van AVV's. Dit is een deelonderwerp binnen
het thema van dit HC. Daar is nog geen uitspraak op gedaan. Waarom? Nadat de conclusie was
genomen is de ABRvS tot oordeel gekomen dat er een prejudiciele vraag aan HvJ gesteld moest
worden. Zaak ligt nu bij HvJ, nog niet zo lang verwezen. Zal nog wel even duren voordat het tot
uitspraak leidt.
,Het constitutionele kader van het bestuursrecht
Het basisschema: het bestuur beslist in individuele zaken en begunstigt en belast aldus
bepaalde burgers, opdat het in de wet als doel van de aanwending van de bevoegdheid
aangewezen algemeen belang wordt gediend
→ Bestuur als uitoefening van uitvoerende macht daartoe door de wetgevende
macht gelegitimeerd.
De Poorter zei al iets over het constitutionele kader van het bestuursrecht en het klassieke
bassischema daarbij. Dan komen we toch een beetje terug bij de constitutionele levenscirkel die
ervan uitgaat dat het openbaar bestuur in individuele zaken beslist en dus de algemene regel
vertaalt naar de rechtspositie van de burger. Hoe doet ie dat? Door besluiten te nemen. Dat
kunnen begunstigende besluiten zijn, dat kunnen ook belastende besluiten zijn. Wat voor de een
begunstigend is, kan voor de ander op hetzelfde moment belastend zijn.
'Opdat het in de wet als doel van de aanwending van die bevoegdheid aangewezen algemeen
belang wordt gediend'. Algemeen belang: wij leren in klassieke denken dat de overheid 'onvrij' is
en de burger is 'vrij' en overheid is slechts gerechtigd te handelen daar waar het bestuur een
bevoegdheid heeft. Dat is in de kern het legaliteitsbeginsel en als uitvloeisel van dat
legaliteitsbeginsel, namelijk de overheid (het bestuur) mag slechts handelen krachtens
een bij wet verleende bevoegdheid, als uitvloeisel daarvan geldt dat die bevoegdheid ook
slechts mag worden aangewend ter behartiging van het belang waarvoor die bevoegdheid
is toegekend. En dat noemen we het specialiteitsbeginsel.
Dus een BO krijgt niet een algemene bevoegdheid om het algemeen belang te behartigen, maar
die bevoegdheid is gekoppeld aan specifiek deel van het algemeen belang. Bijv in het
milieurecht, Wet Milieubeheer, heeft het bestuur de bevoegdheid om een milieuvergunning te
verlenen. Dat betekent dus ook dat die bevoegdheid alleen mag worden uitgeoefend met
het oog op het behartigen van het algemeen milieubelang waarvoor die bevoegdheid is
toegekend en dat die bevoegdheid niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt op
straffe van detournement de pouvoir. Betekent ook dat bestuur geen andere belangen in
belangenafweging mag betrekken, geen vreemde belangen zogezegd. Feit dat een
concurrerende ondernemer getroffen wordt door verlenen van een milieuvergunning aan zijn
concurrent, kan geen reden zijn om milieuvergunning te weigeren. Kan ook geen reden om aan
die milieuvergunning bepaalde voorschriften te verbinden, immers het is een belang waarbij het
bestuur bij het verlenen van die vergunning en bij het maken van de afweging geen rekening mag
houden. Dat alles is dus een uitvloeisel van het legaliteitsbeginsel. Het bestuur is
gebonden de wet en heeft een door de wetgever toegekende bevoegdheid en die
bevoegdheid mag slechts worden uitgeoefend binnen de grenzen van het recht.
In die klassieke opvatting wordt het bestuur ook gezien als uitvoerende macht. Het bestuur voert
dus uit wat eigenlijk de wil van de wetgever is. Dat is het idee wat in ons legaliteitsdenken past.
Bestuur als uitoefening dus van uitvoerende macht daartoe door de wetgever gelegitimeerd. Dat
heeft in het bestuursrecht ook geleid tot het leerstuk van de gelede normstelling.
Gelede normstelling en legaliteit
Van Wijk en de gelede normstelling in het bestuursrecht
Wetgever laat het aan de uitvoerende macht om de inhoud van de rechtsbetrekking tussen
burger(s) en bestuur te definiëren
Gelede normstelling geintroduceerd door Van Wijk. Wat is gelede normstelling? De wetgever laat
het aan de uitvoerende macht om de inhoud van de rechtsbetrekking tussen burger en bestuur,
dus de rechtspositie van die burger te bepalen en de inhoud van die rechtsbetrekking dus te
definieren.
, Dit past nog allemaal binnen de formele kaders van het legaliteitsbeginsel: het
bestuursorgaan blijft bij zijn taak en is nu eenmaal bevoegd en verplicht om binnen de
wettelijke kaders te beslissen
Tussen wet en besluit zitten vaak nadere regels. AMvB, beleidsregels, regels op decentraal
niveau. Dat is wat Van Wijk bedoelt met gelede normstelling. Dat past echter nog allemaal binnen
die formele kaders van het legaliteitsbeginsel, namelijk het bestuur blijft bij zijn taak en is nu
eenmaal bevoegd en verplicht om binnen de wettelijke kaders te beslissen.
Bestuur wordt gezien als de uitvoering van de wil van de wetgever onder voortdurende
politieke controle en verantwoordelijkheid (= afgeleide van soevereiniteit)
Eigenlijk is het hele idee: bestuur oefent dus bevoegdheid uit in het licht van de wil van de
wetgever. Bestuur wordt daarmee dus ook gezien als uitvoering van de wil van wetgever onder
voortdurende politieke controle. Bevoegdheidstoekenning vooraf, politieke controle en
verantwoordelijkheid achteraf als afgeleide van de soevereiniteit zou je kunnen zeggen
(dat schrijft Hirsch Ballin in zijn preadvies).
'Vrije' bevoegdheden en ruimtelijke metaforen
Dat wil niet zeggen dat aan het bestuur niet ook een zekere mate van vrijheid wordt geboden. De
wetgever kan nu immers, en zeker in deze complexe samenleving, niet alles op voorhand dicht
regelen. We zien ook dat het in toenemende ook niet gebeurt. De Poorter komt nog te spreken
over ontwikkeling in wetgeving.
T.a.v. de ruimte die aan het bestuur wordt gelaten duiken termen op als ‘ruimte’ en
‘vrijheid’ en ‘grenzen’ en marges’
Er wordt dus ruimte, of vrijheid, toegekend aan het bestuur. Je ziet dat we hier werken met
ruimtelijke metaforen. Ruimtelijke metaforen werken uiteindelijk ook door in de aard van de
rechterlijke toetsing. Die ruimtelijke metaforen hebben te maken het bestaan van
beleidsvrijheid of het bestaan van beoordelingsvrijheid.
Beleidsruimte = ruimte om de bevoegdheid op verschillende wijzen uit te oefenen
(hoe-vraag)
Waar moeten we aan denken bij 'beleidsvrijheid'? Verlenen van een milieuvergunning waarin een
'kan' bepaling staat. Het bestuur 'kan' een milieuvergunning verlenen. Het bestuur 'kan' slechts
weigeren in het belang van het milieu. Zo'n 'kan bepaling' geeft juist uitdrukking aan
beleidsvrijheid, aan beleidsruimte. DWZ: aan bestuur wordt overgelaten om
belangenafweging te verrichten (de hoe-vraag).
Beoordelingsruimte = minder nauwkeurig omschreven toepasselijkheidscondities
(of-vraag)
Beoordelingsvrijheid = is de of-vraag aan het bestuur zelf is overgelaten
(‘naar het oordeel van’)
Is er aanleiding om de toegekende bevoegdheid aan te wenden? Dan gaat het vaak om
de terminologie 'naar het oordeel van'. Als je dat in de wet ziet staan, dan is dat duidelijk
een teken: hier heeft de wetgever een zekere mate van beoordelingsvrijheid willen laten
aan het bestuur.
In het voetspoor van W. Duk wordt onderscheiden tussen beoordelingsruimte en
beleidsruimte
Beoordelingsruimte onderscheidt zich van beleidsruimte omdat het daarbij niet gaat om de hoe-
vraag, maar om de 'of-vraag'. Het onderscheid ontlenen we aan prof Duk. Dit onderscheid wordt
niet meer met zoveel woorden gemaakt in de rechtspraak van de ABRvS. De Poorter denkt dat
het theoretisch nog steeds verhelderend is om dat wel te doen. De ABRvS spreekt sinds enige
jaren van beslissingsruimte, ongeacht of het daarbij gaat om beoordelingsvrijheid of