Samenvatting Hoofdstuk 1 Psychologie (Wat is psychologie) - Algemene psychologie (K001069A en B001629)
29 keer bekeken 1 keer verkocht
Vak
Algemene psychologie (K001069A)
Instelling
Universiteit Gent (UGent)
Boek
Psychologie
Dit is een samenvatting voor het eerste hoofdstuk (Wat is psychologie?) van het vak 'Algemene Psychologie' gedoceerd door Wim Notebaert (K001069A en B00162). Deze samenvatting volgt de structuur van het boek 'Psychologie' van Marc Brysbaert (3de editie).
Algemene psychologie
Hoofdstuk 1: Wat is psychologie?
Een definitie van psychologie
‘Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij de gedragsevidentie gebruikt wordt
om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen.’
‘Wetenschappelijke studie van het gedrag met als doel deze gedragsevidentie te gebruiken om de interne processen
te begrijpen die aan dit gedrag ten grondslag liggen.’ Het gedrag dat we zien is niet het studie object, DUS niet het
doel van de psychologie, wel de interne processen die het gedrag veroorzaken, verklaren.
Psychologen proberen dus door systematische observatie van meetbare kenmerken (het gedrag) inzicht te krijgen in
de processen die niet rechtstreeks te observeren vallen (de interne processen).
Experimenten waarin we een variabele manipuleren (alle andere variabelen controleren) en zien wat het effect is op
gedrag. Voorbeeld: kinderen toewijzen aan 2 condities – gaming conditie en niet-gaming conditie OF agressieve
gaming conditie en niet-agressieve gaming conditie – kinderen verplichten om vb. 2u per dag een spel te spelen
(agressief: GTA – niet-agressief: Mario Bross) daarna gevallen van agressie in de twee groepen bekijken.
Ontwikkelingen die de psychologie mogelijk gemaakt hebben
Filosofie in het Oude Griekenland
Plato: Onderscheid gemaakt tussen de ware, onzichtbare wereld van onveranderlijke, ideale vormen en de zichtbare,
veranderlijke wereld rondom ons, die een onvolmaakte afspiegeling is van de ware wereld.
Aristoteles: Hechte meer belang aan observatie MAAR ook voor hem kon ware kennis niet op observatie gebaseerd
zijn. Om echte kennis te hebben, diende men te vertrekken vanuit onwrikbare uitganspunten (axioma’s). Deze
werden door de menselijke ziel intuïtief herkend als zelfevident.
De Rooms-Katholieke Kerk
Plato’s wereld van onveranderlijke, ideale vormen waar uit de ziel kwam, stemde overeen met de hemel, en de
demonstraties van Aristoteles konden perfect gezien worden als goddelijke ingevingen. Doordat God garant stond
voor de waarheid, waren de geschriften van de kerkvaders de meest betrouwbare bron van informatie. Gaandeweg
groeide ook de overtuiging dat de mensheid veel van haar kennis verloren had en dat echte geleerden dus op zoek
moesten gaan naar oude geschriften. Aanvankelijk werd dit in verband gebracht met de verdrijving van Adam en Eva
uit het aardse paradijs (waarbij ze veel van hun kennis verloren hadden). In de renaissance gingen geleerden ook
daadwerkelijk op zoek naar oude Griekse handschriften en de Islamitische commentaren erop, omdat de kennis
hierin veel uitgebreider was dan wat overgebleven was in de westerse wereld na de middeleeuwen.
De wetenschappelijke revolutie
De overtuiging van de Grieken en de Katholieke Kerk dat ware kennis gebaseerd is op nadenken, intuïtief aanvoelen
en goddelijk ingevingen lijkt spontaan te ontstaan, want we vinden die terug in alle beschavingen, die zich los van
elkaar ontwikkeld hebben. In Europa groeide in de 16 de – 17de eeuw echter een andere vorm van kennisvergaring, die
uniek was in de wereld, namelijk de overtuiging dat ware kennis gebaseerd is op systematische observatie en actief
ingrijpen in de wereld. Dit inzicht wordt in geschiedenisboeken gewoonlijk de wetenschappelijke revolutie genoemd.
De Copernicaanse revolutie
Een belangrijke katalysator voor de wetenschappelijke revolutie was de vaststelling dat de kalender niet meer bleek
te kloppen. Sinds het Romeinse Rijk had men gebruik gemaakt van de Juliaanse kalender, ingevoerd door Julius
Caesar. Die had 365 dagen en een schrikkeljaar om de vier jaar. Omdat een echt kalender jaar 365,2425 dagen duurt,
onderschatten deze kalender de lengte van een haar met 11 minuten, waardoor er om de 134 jaar een dag gemist
werd. Daardoor liep de kalender op het einde van de 15 de eeuw al 10 dagen achter. Dit kon niet langer ontkend
worden en geleerden werden aan het werk gezet om te onderzoeken wat er aan de hand was. Uiteindelijk werd in de
16de eeuw de Juliaanse kalender vervangen door de nauwkeurige Gregoriaanse kalender en sprong men van
donderdag 4 oktober naar vrijdag 15 oktober 1582. Tijdens deze zoektocht kwam er een belangrijke discussie naar
boven, namelijk dat de aarde stilstond in het centrum van het universum
De Pools-Duitse geleerde Nicolaus Copernicus verspreide als eerste in 1514 een handgeschreven tekst onder
vrienden waarin hij de hypothese opperde dat de bewegingen in het heelal beter te begrijpen vielen wanneer men
uitging van de veronderstelling dat niet alle hemellichamen rond de aarde draaiden, maar dat de aarde ronde de zon
draaide.
,De Italiaanse geleerde Galileo Galilei publiceerde in 1632 een boek waarin hij het Copernicaanse model verdedigede
en met een reeks van nieuwe observaties onderbouwde, deze observaties werden mogelijk gemaakt door de
uitvinding van de telescoop.
Uiteindelijk werden Galilei’s inzichten verder uitgewerkt door Isaac Newton, die de bewegingen van de planeten
rond de zon beschreef aan de hand van een aantal relatief eenvoudige wiskundige formules. De wetten van Newton
worden algemeen beschouwd als het beginpunt van de fysica, de eerste natuurwetenschap. Het inzicht dat de aarde
niet het centrum vormde van het heelal, wordt de Copernicaanse revolutie genoemd.
De twee culturen
Gaandeweg vormden zich volgens Snow, twee aparte culturen, de klassieke, humanistische cultuur en de nieuwe,
natuurwetenschappelijke cultuur. Er is spanning tussen beide, die vastgesteld kan worden in bijvoorbeeld het
onderscheid tussen alfa- en bètawetenschappen in het onderwijs. Alfawetenschappen = geesteswetenschappen,
bètawetenschappen = natuurwetenschappen.
De persoonlijke fout
Om de bewegingen van planeten en sterren te bestuderen was het nodig om precies vast te stellen wanneer een
hemellichaam een bepaalde lijn aan de hemel overschreed. In 1796 stelde de hoofdsterrenkundige van het
observatorium te London vast dat de tijden genoteerd door zijn assistent gemiddeld genomen een halve seconde
trager waren dan zijn eigen tijden. Op dat moment dachten ze dat de mens onbeperkte mogelijkheden had in
verband met waarneming en registratie. Maar het bleek dus dat de ene persoon meer tijd nodig had om informatie
te verwerken dan de andere. Daarom begon men te werken met een ‘persoonlijke fout’ voor elke sterrenkundige. De
persoonlijke fout is dus een afwijking van wat de echte tijd zou zijn. Dit was het eerste inzicht dat ontstond over het
idee dat mensen toch niet zo goed kunnen observeren als gedacht. Volgens vele geschiedenisboeken was dit het
begin van de psychologie.
De snelheid van informatietransmissie in de zenuwen
In 1850 meette Herman von Helmholtz de snelheid van zenuwimpulsen in de zenuwvezels begon te meten. Vroeger
dacht men dat informatieverwerking geen tijd koste en dat het dus een passieve registratie is. Na het onderzoek van
von Helmholtz werd duidelijk dat informatie wordt verwerkt met een snelheid van 30 m/s en dus niet passief is.
Het onderzoek van Donders
In 1868 ging Franciscus Cornelis Donders na hoeveel tijd mensen nodig hadden om eenvoudige taken op te lossen,
dit wordt de substractiemethode genoemd. De proef bestond uit drie verschillende condities. In elke conditie
werden geluiden aangeboden als stimulus. Dit waren de lettergrepen ‘ka, ke, ki, ko en ku’. In de eerste conditie werd
steeds dezelfde stimulus aangeboden (vb. ‘ki), en de proefpersoon moest die zo snel mogelijk herhalen. Dit leidde tot
wat Donders een a-reactie noemde (eenzelfde reactie op steeds dezelfde stimulus). In de tweede conditie werden de
vijf lettergrepen door elkaar aangeboden en de proefpersoon moest de lettergrepen zo snel mogelijk herhalen.
Donders noemde dit de b-reactie, een reactie waarbij zowel een discriminatie (van de stimulus) als een keuze (van
het antwoord) gemaakt moest worden. In de derde conditie ten slotte werden opnieuw alle vijf de lettergrepen
aangeboden, maar de proefpersoon diende alleen de stimulus ‘ki’ te herhalen. Dit was de c-reactie, een reactie
waarbij alleen een discriminatie van de stimulus gemaakt moest worden. Hij vond dat de gemiddelde snelheid 197
milliseconden was in de a-conditie, 285 milliseconden in de b-conditie en 243 milliseconden in de c-conditie. Op basis
van deze resultaten berekende hij de tijd die nodig is voor de discriminatie van een stimulus (perceptuele
discriminatie) gelijk was aan c - a = 243 – 197 = 46 milliseconden, en de tijd die nodig is voor de keuze van het
antwoord b - c = 285 – 243 = 42 milliseconden.
KI KI KI A-reactie (zelfde r/stim) 197 ms
KA KE KI B-reactie (discr + antw) 285 ms
ka ke KI C-reactie (discr) 243
EXAMENVRAAG: Substractiemethode toepassen op iets nieuws (openvraag)
De evolutietheorie
Een ontwikkeling die een belangrijke rol speelde bij het ontstaan van de psychologie, was de publicatie van de
evolutietheorie door Charles Darwin. Volgens deze theorie waren levende wezens het resultaat van een
aanpassingsproces aan veranderende omstandigheden. Binnen elke soort bestaan aangeboren individuele
verschillen, waardoor niet elke eigenschap in even grote mate aanwezig is bij elk lid van de soort (genetische
variatie). Eigenschappen die goed aansluiten bij de omgeving, zorgen ervoor dat het individu goed gedijt en veel
nakomelingen heeft. Eigenschappen die niet goed aansluiten bij de omgeving, verminderen de overlevings- en
voortplantingskansen van het individu (een principe dat nu bekend staat als natuurlijke selectie). Deze struggle of life
, en survival of the fittest zorgen ervoor dat dieren en planten continu veranderen onder invloed van de lokale
omgeving.
Het selectieproces van Darwin, werd door het onderzoek van Peter en Rosemary Grant in beeld gebracht.
Gedurende 20 jaar volgend zij de vinkenpopulatie op een piepklein eiland van de Galápagoseilanden. In de periode
van 1976-1978 was er een droogteperiode. Dit had dramatische gevolgen voor de voedselvoorziening van de vinken.
De sterfte trof vooral de kleine vinken. De grotere vinken met stevigere snavels waren in het voordeel, omdat zijn in
staat waren grotere en hardere zaden open te breken. De volgende generatie vinken was gemiddeld 4% groter dan
de oorspronkelijke. In 1983 veranderde de droogperiode naar een langdurige natte periode. Dit keer ontstond er een
selectie in het voordeel van de kleinere vinken.
Darwin publiceerde zijn theorie in 1859 in een boek getiteld ‘The Origin of Species’. Zijn gedetailleerde observaties
die hij gedurende een lange tijd verzameld had, zorgde ervoor dat de kijk op de mens veranderde. Al snel werd de
stap gezet en begonnen meer en meer wetenschapper de mogelijkheid te opperen dat de mens uit dieren
geëvolueerd was. Dit betekende dat menselijk gedrag op dezelfde manier bestudeerd kon worden als dierengedrag
en, misschien, dat mensen kenmerken geërfd hadden die ook bij dieren voorkwamen.
Het ontstaan van de psychologie
Descartes: dualisme, rationalisme, nativisme en een mechanische kijk op de wereld
René Descartes was een van de eersten die het eigen, onafhankelijke denken van de Griekse filosofen opnieuw op de
voorgrond plaatste, hoewel zijn denken sterk beïnvloed bleef door de gangbare opvattingen. Hierbij ging hij uit van
drie principes: dualisme, rationalisme en nativisme.
Dualisme verwijst naar de overtuiging dat mensen uit twee onafhankelijke elementen bestaan: een lichaam en een
geest. De geest heeft een vrije wil (is dus niet onderhevig aan de natuurwetten) en vormt de kern van het menselijke
denken. Het lichaam is niets meer dan een omhulsel van de geest en heeft geen enkele invloed op de geest. Deze
visie sloot aan bij de beschouwingen van Plato en de Katholieke Kerk.
Het rationalisme stelt dat de ware kennis gebaseerd is op de rede, die door het toepassen van logica nieuwe
informatie afleidt uit de bestaande.
Nativisme tot slot verwijst naar de overtuiging dat de mens aangeboren kennis heeft, die het uitgangspunt vormt van
alle anderen, afgeleid kennis. Opnieuw zie je hier de invloed van Plato, Aristoteles, en de Katholieke Kerk.
De laatste overtuiging van Descartes hield in dat het universum een machine is die wiskundig beschreven kon
worden. God had de machine gecreëerd en in werking gesteld. Het menselijk lichaam was er een onderdeel van en
dus aan de natuurwetten onderworpen. Daardoor kon het menselijk lichaam, in tegenstelling tot de geest,
wetenschappelijk bestudeerd worden. Descartes stelde een aantal mechanismen voor die de perceptie en de
lichaamsbewegingen konden verklaren. Descartes’ overtuiging vormde een aantal jaren later ook een belangrijke
inspiratiebron voor Newton om op zoek te gaan naar de natuurwetten.
Empirisme
In Engeland groeide de onvrede met nativisme en rationalisme. Er kwam een tegenbeweging tot stand, die het
empirisme genoemd wordt. Volgens het empirisme wordt de inhoud van de geest niet gevormd door aangeboren
ideeën en afgeleide inzichten, maar via zintuiglijke ervaringen die met elkaar geassocieerd worden. Een belangrijke
grondlegger was John Locke. Volgens hem kwam menselijke kennis voort uit ervaringen met externe, voelbare
voorwerpen en niet vanuit aangeboren ideeën. Hij lanceerde verder de term ‘associaties van ideeën’, waarmee hij
bedoelde dat hogere-ordekennis tot stand kwam door combinaties (associaties) van eenvoudigere ideeën.
Wundt en het eerste laboratorium voor psychologie
Wilhelm Wundt was waarschijnlijk de eerste wetenschapper die zichzelf een psycholoog noemde. Hij deed
voornamelijk fysiologisch onderzoek. In 1879 richtte hij het eerste psychologische laboratorium op aan de
Universiteit van Leipzig, Duitsland. Dit wordt algemeen beschouwd als het startpunt van de wetenschappelijke
psychologie. In 1874 publiceerde hij een boek dat voor het eerst de wetenschappelijke psychologie beschreef. De titel
ervan was ‘Grundzüge der physiologischen Psychologie’ en hierin definieerde Wundt de wetenschappelijke
psychologie als een alliantie tussen enerzijds de fysiologie die ons informeert over de levensfenomenen die we met
onze zintuigen kunnen waarnemen, en anderzijds de psychologie waarbij de persoon naar zichzelf kijkt van
binnenuit. Dit kijken naar het eigen bewustzijn van binnenuit werd introspectie genoemd.
Wundt maakte een onderscheid tussen Innere Wahrnehmung en Experimentelle Selbstbeobachtung. De Innere
Wahrnehmung verwees naar de introspectie van de filosofen, waarbij men vanuit een fauteuil nadacht over het
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper ilonamasselis. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,49. Je zit daarna nergens aan vast.