Samenvatting Kinderfysiotherapie
H1,2,3C/D,4B,5,6,7,9,11,12C,13,14A/D,15,17C,18 en 20
Hoofdstuk 1 Kinderfysiotherapie
Evidence based practice (EBP): Kinderfysiotherapie toetst zich voor wat betreft haar
theoretische rationale, doeltreffendheid en doelmatigheid aan actuele wetenschappelijke
inzichten, methoden en technieken.
WHO definieert gezondheid als: Health is a state of complete physical, mental and social
well-being and not merely the absence of disease or infirmity.
Van de fysiotherapeut wordt verwacht dat er op een doelgerichte, effectieve en doelmatige
wijze zorg wordt verleend.
- Doelgerichte zorg staat voor afstemming op de verwachtingen en vraagstellingen van het
kind, de ouders, de verwijzer en omgeving.
- Effectief staat voor het behalen van de vastgestelde behandeldoelen met gebruikmaking
van bestaande bewijslast in de literatuur.
- Doelmatigheid wordt gekenmerkt door efficientie.
De hypothetico-deductieve benadering is binnen de kinderfysiotherapie het meest wenselijk
en vormt de basis van het klinisch redeneren.
Hypothetico-deductie: hypotheses verwerpen en aannemen.
Patroonherkenning: bij herkenbare patronen kies je een aantal dingen om te
onderzoek.
Verzamelmethode: zo veel mogelijk informatie verzamelen.
Algoritme of beslisboom: ja dan dit en nee dan wat anders, echt een beslisboom.
Rode vlaggen: biomedische risicofactoren
Gele vlaggen: psychosociale of gedragsmatige risicofactoren
Blauwe vlaggen: sociale en economische risicocatoren
Zwarte vlaggen: beroepsmatige risicofactoren
Competentieprofiel Kinderfysiotherapeut: Tabel 1.1
Hoofdstuk 2 Kinderfysiotherapie
2a: Motorisch leren
2.1
Motorisch leren: houdt in dat veranderingen plaatsvinden in de aansturing van bewegingen
die een zekere tijd voortbestaan.
Retentietest: een test die wordt afgenomen nadat enige tijd niet meer is geoefend.
2.2
Fitts en Posner: 3 stadia van motorische leerprocessen;
1. Cognitieve fase
,2. Associatieve fase
3. Autonome fase
Cognitieve fase:
Een beginner probeert de taak te begrijpen en te leren.
Weten wat je moet leren.
Motorprogramma wordt ontwikkeld
Veel uitvriezen
Veel fouten
Instructie: voordoen –nadoen
adequate feedback van belang: Knowledge of Performance en Knowledge of
Result
trial en error
Associatieve fase:
Learning bij doing
Regulatie van de handeling verbetert en er ontstaan stabiele patronen
procedureel leren
niet vlekkeloos
in staat eigen fouten op te sporen
Parametrisatie
Relaxatiefase
Aanbiedingsvorm: 1. variatie in oefenstof, 2. feedback Knowledge of Results (KR)
Autonome fase:
Je doet zonder denken
De handeling is gemodulariseerd en de taak hoeft geen extra aandacht
Dubbeltaak mogelijk=aandacht vrij voor andere processen
nauwkeurigheid, timing en snelheid nemen toe
Aanbiedingsvorm: Expliciet leren van details bv in de topsport
Attributiestijl: Interne/externe attributie, dwz koppel jij de resultaten die je boekt aan je eigen
inzet of aan de invloed van de omgeving
2.3 Neurale basis van motorisch leren
Functionele plasticiteit: geen nieuwe verbindeingen tussen neuronen, maar bestaande
verbindingen worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Structuele plasticiteit: neurogenese (ontstaan nieuwe zenuwcellen), nieuwe synapsen
(synpatogenese), nieuwe bloedvaten (angiogenese), myelinisatie (verandering in witte stof)
en corticale representaties (somatosensorische en motorische projectgebieden of corticale
kaarten).
De neurale veranderingen corresponderen grofweg met de drie stadia van motorisch leren.
Willingham opperde dat de neurale basis van motorisch leren bestaat uit vier processen:
1. strategisch proces dat betrekking heeft op de selectie van nieuwe delen in de omgeving.
2. een perceptueel- motorisch integratieproces dat leidt tot nieuwe relaties tussen
zintuigelijke informatie en motorische acties.
3. een proces dat het maken van seqeunties van bewegingen bevordert
,4. een dynamisch proces waarlangs nieuwe patronen van spieractiviteit gevormd worden
Op spinaal niveau blijken complete synergieën van gecoördineerde spieracties voorhanden,
die bouwstenen lijken te vormen voor meer complexe bewegingsorganisaties > motor
primitives > functionele modules die een specifiek spieractivatiepatroon verzorgen en
daarmee de aansturing en de productie van bewegingen aanmerkelijk vereenvoudigen.
De neurale veranderingen tijdens motorisch leren zijn computationeel te begrijpen:
Computational thinking (CT) is een proces dat een oplossing voor open problemen
generaliseert. Open problemen vragen om volledige, betekenisvolle oplossingen, gebaseerd
op meerdere variabelen. Computational thinking vereist het ontleden van het gehele
beslissingsnemingsproces, de betrokken variabelen en alle mogelijke oplossingen, waardoor
je verzekert bent dat de juiste beslissing genomen wordt op basis van de corresponderende
parameters en beperkingen van het probleem. Computational thinking kan gebruikt worden
om algoritmisch grootschalige problemen op te lossen en wordt vaak gebruikt om grote
efficiëntieverbeteringen te realiseren.
Open-loop-sturing: aansturing op basis van bewegingsprogramma's zonder sensorische
feedback.
Closed-loop-sturing: aansturing op basis van bewegingsprogramma's met sensorische
feedback.
Voorwaartsmodel: oorzaak-gevolg.
Inversmodel: werkt terug van het gevolg naar de oorzaak daarvan.
Beide zijn interne modellen: representaties van transformaties van het brein.
Feedforward: bewegingen bijsturen op basis van toekomstig, ingeschatte fouten.
Feedback: op basis van daadwerkelijk gemaakte fouten.
2.4
Een externe focus van aandacht leidt zowel tot een betere uitvoering van de beweging als tot
een beter leerresultaat in termen van retentie en transfer. Is ook meer gericht op het
impliciet leerproces.
2.5
Impliciet leren:
Kwaliteit blijft onder druk hetzelfde
Dubbeltaken makkelijker
Geschikt voor personen met intellectuele beperkingen
Betere voorbereiding op onverwachte gebeurtenissen
Minder snel vergeten
Beter bestand tegen neurologische of psychische schade
Methoden van impliciet leren:
Dubbeltaken
Analogie leren (metafoor=beeld waarin je heel veel dingen over een beweging
samenvat)
Foutloos leren: Bij fouten: hypothese-toetsende strategieen meer expliciete
regels
, Differentieel leren: bewegingsuitvoering sterk varieren om proces van
zelforganisatie te induceren oplossingen die het brein zelf gemaakt heeft beklijven
beter
Expliciet leren:
Gesloten vaardigheden vereisen meer expliciete regels en KP
Cognitieve fase
Gaat sneller: eerder leereffect, alleen beklijft minder
Lijkt noodzakelijk bij het afleren van automatismen (wat nooit helemaal lukt)
Old habbits don't die:
Oude techniek is vertrouwd
Ons brein herkent het conflict in techniek en beschermt reeds verworven
vaardigheden en kennis (proactieve inhibitie=PI)
PI leidt tot het snel vergeten van de nieuwe techniek en daarmee tot de terugkeer
naar de oude techniek speciale oefenmethode: OW, NW
Old way, new way:
Megacognitieve leertheorie (Lyndon): Oude techniek adresseren/bewust maken
zodat mediatie met de nieuwe techniek mogelijk is
Mediatie is oefening/bewustwording van het verschil tussen wat je al kent en datgene
wat je gaat kennen, zodat je dit verschil gaat onderkennen en kunt gaan ordenen op
de nieuwe kennis/uitvoering
2.6
Schematheorie: open-loop-modellen en closed-loop-modellen voor bewegingssturing en
motorisch leren met elkaar te verbinden en tegelijk een nieuwe oplossing te formuleren voor
het nieuwheidsprobleem en het opslagprobleem. Theorie: bewegingen komen tot stand op
basis van een abstract motorisch responsschema, bestaande uit een oproepschema voor
het instellen van de responsspecificaties (de parameters van het motorische programma) en
een herkenningsschema voor het inschatten van de sensorische uitkomesten van de
beweging (de verwachte sensorische feedback).
Variabel oefenen is in deze theorie belangrijk: veel oefenen in een wisselende
omstandigheden: hierdoor zal mogelijk het motorische responsschema sterker ontwikkelen
dan door vrijwel constant dezelfde beweging te herhalen Variabilitiet-van-oefenen-
hypothese.
Contextuele interferentie: Heeft betrekking op een leervoordeel dat ontstaat als verschillende
taken tijdens oefenen random door elkaar heen worden uitgevoerd in plaats van geblokt. Mn
goed effect bij simpelere taken. Bij complexe taken blijkt het effect verminderd of zelfs weg.
Ook meer effect bij ouderen dan bij kinderen.
Differentieel leren: bewegingsuitvoering sterk varieren om proces van zelforganisatie te
induceren oplossingen die het brein zelf gemaakt heeft beklijven beter