§1. Common vs. Civil (private) law (Reader)
Common law is een Engelse ontwikkeling, voor de Normandische verovering waren er andere regels
in andere regio’s van het land. 1066, de monarchen begonnen het land te verenigen door wetten en
het hof van de koning à Rechters creëerden een ‘common law’ door de uitspraken van vorsten.
• De common law traditie ontstond tijden de Middeleeuwen in Engeland à Britse kolonies.
• Rechter beslist aan de hand van het oordeel van de jury.
De civil law traditie ontstond rond dezelfde tijd in Europa à Europese overheersing (kolonies).
• De Verlichting: gedachte over een gezamenlijke manier van omgaan.
• Ook overgenomen door landen die voorheen onderscheidende rechtstradities bezaten.
à Probeerden rechtssystemen te hervormen à Economische en politieke macht werven.
• Materieel recht (strafrechtelijk) ↔ formeel recht (proces achter het strafrecht).
Common law (gewoonterecht) Civil law (burgerlijk recht = privaatrecht)
• Voornamelijk jurisprudentie • Statuten bepalen alles, jurisprudentie is
à Soms mogelijkheid tot in beroep alleen richtlijn, alleen rechterlijke
gaan, maar vaak staan uitspraken al uitspraken zijn bindend
vast • ±150 landen
• ±80 landen (Vroegere Britse kolonies) • Gezien als eerlijker, wetten zijn
• Engelse advocaten zijn trots op dit expliciet vermeld + duidelijkere
systeem, door de mogelijke makkelijke onderscheiding onderling
aanpassingen • Rechters = onderzoekers
• Rechters = scheidsrechters Advocaten = adviseurs + helpers
Advocaten = tegenpartijen • De grondwet gebaseerd op codes en is
• Niet altijd volgen van de grondwet een geavanceerd model met betrekking
• Er staat maar weinig echt vast in de wet tot de wet = codificatie.
• Beroep op eerdere uitspraken mogelijk
door eenieder = precedent
Verenigde Staten, Australië, India Nederland, Duitsland, Rusland, China
Om het beste van beide kanten te krijgen, vaak door elkaar gebruikt (Zuid-Afrika, Namibië)
§1. Recht in het algemeen (Verheugt)
Het recht bestaat uit een verzameling van regels die betrekking hebben op het handelen van
mensen als leden van de samenleving à doel = gedrag te ordenen en te handhaven.
Positief recht = objectief recht = het geheel van geldende rechtsregels = ‘law’.
• Rechtsbronnen = de wet + jurisprudentie + gewoonte + verdragen (internationaal) +
algemene rechtsbeginselen + gepubliceerde beleidsregels.
• Materieel recht (rechten en plichten onderling) ↔ formeel recht (= procesrecht).
Subjectief recht = de bevoegdheid die iemand in een concreet geval aan een regel van objectief
recht verleend = ‘right’.
Natuurrecht = universele waarden en normen die zijn ontstaan vanuit de natuur.
Soevereiniteit = elk land mag het nationale rechtsstelsel zelf inrichten.
Daarnaast is er internationaal recht:
• Internationaal publiekrecht = volkenrecht = verkeer tussen staten onderling. Deze bestaat
uit verdragen (= schriftelijke, bindende regeling tussen staten onderling).
à Uitzonderingen = verdragen met rechtstreekse werking, bijvoorbeeld de EVRM.
, • Incorporatiesysteem = rechtsregels uit een verdrag kunnen deel uitmaken van het nationale
recht zonder dat er eerst omzetting naar nationaal recht nodig is.
à Nationaal en internationaal recht tegenstrijdig? Internationaal recht gaat voor.
• Verdragen met een eigen rechtsorde = genoemde bevoegdheden opgedragen aan
internationale organisaties (bijvoorbeeld de Europese Unie).
Het staatsrecht = regels die betrekking hebben op de organisatie (+ de bevoegdheden) van de staat.
• De grondwet is hier de voornaamste rechtsbron voor, deze bestaat uit grondrechten, de
organieke opbouw.
• Daarnaast zijn organieke wetten ook een belangrijke rechtsbron (= specialisatie grondwet).
• Als laatste is het gewoonterecht een rechtsbron voor het staatsrecht.
Het bestuursrecht = juridische bestuursactiviteit van de overheid (Awb).
• Eigen rechtsgebied op basis van geschillen tussen een overheidsorgaan en burger.
• Veel beschikkingen = individueel geldende afspraak (tegengestelde van een wet).
• Materieel bestuursrecht: bevoegdheid van bestuursorganen tot maken van beschikkingen.
• Formeel bestuursrecht: bezwaar maken als burger tegen een beschikking.
Het strafrecht = bepaalde gedragingen worden bedreigd met straf (Sr + Sv).
• Materieel strafrecht: welke gedragingen strafbaar zijn.
• Formeel strafrecht: voorschriften omtrent de gang van zaken bij opsporing van strafbare
feiten, het onderzoek ter terechtzitting en de tenuitvoerlegging van de straf.
• Belangrijkste strafrechtelijke sancties: gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en geldboete.
Het burgerlijk recht = juridische betrekkingen tussen personen onderling (BW).
• Het personen- en familierecht: persoonlijke betrekkingen binnen en buiten het gezin.
• Rechtspersonenrecht: alle rechtspersonen (BV, NV, vereniging, stichting).
• Vermogensrecht: geheel van regels over het vermogen van een persoon.
Publiekrecht Privaatrecht
Internationaal
Staatsrecht (GW) Bestuursrecht (Awb) Strafrecht Materieel Formeel (Rv)
publiekrecht
Materieel Formeel Materieel Formeel Privaatrecht Burgerlijk procesrecht
Personen- en
Bestuursrecht Bestuursprocesrecht Strafrecht (Sr) Strafprocesrecht (Sv)
familierecht (BW 1)
Rechtspersonenrecht
(BW 2)
Vermogensrecht (BW 3)
Geschreven recht: wetten + verdragen + gepubliceerde beleidsregels.
Ongeschreven recht: gewoonterecht + algemene rechtsbeginselen + jurisprudentie.
, Publiekrecht Privaatrecht
Burger ↔ staat Burger ↔ burger
Het algemeen belang is het onderwerp Belang van individuele burger staat centraal
Verticaal karakter Horizontaal karakter
§2. Recht en staat (Verheugt)
Trias Politica, Montesquieu, de leer van de machtenscheiding:
• De staatsmacht moet worden verdeeld over drie machten.
• De drie overheidstaken worden door drie afzonderlijke organen uitgeoefend.
• De drie organen hebben eigen machten / bevoegdheden.
Hierdoor kan het alsnog voorkomen dat een machtsorgaan in opstand komt à Checks and balances:
• Checks = toezicht houden van een orgaan door een ander orgaan.
• Balances = bevoegdheden worden evenwichtig verdeeld tussen de organen.
Legisme = uit denkbeelden voortgekomen opvatting van Montesquieu, de wet moet een dominante
plaats hebben in de staatsinrichting. Gehele positieve recht is vastgelegd in de wet.
• Codificatiegedachte = het recht moet systematisch in de wet worden vastgelegd.
Staten-Generaal = eerste kamer + tweede kamer (voert toezicht uit op de regering) = parlement.
Regering = koning + ministers (ministerraad = ministers + minister-president) à besluit = KB.
• Bestuur: beschikkingen (individuele uitspraken).
• Wetgeving: AMvB (beleid op verschillende terreinen van de samenleving).
Kabinet = ministers + staatssecretarissen.
Rechtsprekende macht = beslechting van geschillen op basis van algemene regels (de wet).
• Mag zich niet bemoeien met de wetgevende macht, maar wel bevelen geven maatregelen te
treffen om bestaande wetgeving uit te voeren.
Rechtsprekende macht
(rechtbanken,
gerechtshoven en de Hoge
Raad)
Wetgevende macht
Uitvoerende macht
(regering + Staten- (regering)
Generaal)
Een democratie regeert het volk, hierbij zijn twee soorten te onderscheiden:
• De directe democratie: beslissingen worden rechtstreeks door de burgers genomen.
• De representatieve democratie: een groep mensen vertegenwoordigt het volk.
§ Tweede Kamer, provinciale staten, gemeenteraden en waterschappen.
§ Evenredige vertegenwoordiging, verhouding↔ districtenstelsel, per district 1 zetel.
Actief kiesrecht (kiezen van bv. Tweede Kamer) ↔ passief kiesrecht (recht om gekozen te worden).
Constitutionele monarchie = de plaats van de koning is omschreven en vastgelegd in de Grondwet.