College 2: Digitale proletariaat, Schnitzler
In de tijd van digitalisering zijn er nieuwe proletariërs. Na industrialisatie van het lichaam mbv
machines is er nu industrialisatie van de geest mbv digitale media, volgens Stiegler. Vertoont
verwantschap met denkbeelden van Marx. Na spierkracht in het industriële tijdperk worden
nu verbeeldings- en denkkracht opgenomen in het productieproces en onderworpen aan de
wetten van de markt. Dus de industrialisatie van ons hele bewustzijn.
En dat staat of valt met het toe-eigenen van aandacht. En dat gebeurt nu. Zeker ook met
behulp van personal data tracking en user profiling, die onze voorkeuren met algoritmes
in kaart brengen. Hiermee worden burger eigenlijk gestuurd als consument. Er is namelijk
veel mentale manipulatie dat alleen maar koopgedrag wil stimuleren. Nieuwe digitale
‘disruptieve’ technologieën zorgen voor een ontwrichtende werking (vb: zwangerschap).
Zulke dingen, zoals aansporing tot consumptie op deze manier, zorgt voor reductie van het
niveau van bestaan tot driftmatige behoeftebevrediging. Daar eenmaal aanbeland blijft er
niets anders over dan voortplanting. Geen zeggenschap meer over jezelf, maar alleen over
biologische reproductie: dat is de proletariër.
Toch ziet Stiegler digitale technologie toch als de manier om tot een ‘renaissance van de
geest’ te komen. Maar die discussie is nog nauwelijks op gang. De algemene neiging is
gewoon om zich te voegen naar de logica van het digitale universum.
De virtuele wereld heeft ervoor gezorgd dat elke mogelijkheid werkelijkheid kan worden.
Fictie is bewoonbaar geworden. En in deze wereld voelt de mens zich eigenlijk wel thuis.
Dus waarom kritisch zijn? Toch voelen mensen zich aangevallen als je kritisch bent op
digitalisering. Zoals Freud denkt, vaak is ‘shoot the messenger’ reflex compensatie voor
gevoel van machteloosheid.
De common sense is dat techniek slechts een neutraal middel is om een doel te
verwezenlijken. Maar er is één specifieke opvatting in de techniekfilosofie die dat anders ziet
en tot gevoelige reacties leidt. Mensen geloven graag dat het ‘niet de wapens zijn die
mensen doden, maar mensen die mensen doden,’ maar dat is maar de halve waarheid.
Maar als je aan dat principe twijfelt, twijfel je aan de waardigheid en anonimiteit van de
mens.
(vb van Tegenlicht geeft aan dat mensen die digitale leefervaring als positief ervaren vaak
ook saaiheid zien als overbodig en nutteloos). En hiermee lijkt de verveling ook verdwenen
te zijn. Of in ieder geval niet meer te herkennen. Het is nu meer verstrooiing geworden. Maar
in een wereld waarin hoofd- en bijzaken voortdurend stuivertje wisselen krijgt
onverschilligheid vrij spel. ‘Verveling is de betoverende vogel dat het ei van ervaring
uitbroedt’, werd al eens gezegd.
De leegte van verveling dreigt nu dus te worden vervangen door verslaving en in hoeverre
zijn ze dus nog in staat om zeggenschap te hebben over onze eigen ‘lege’ gevoelens
(proletarische gedachte)?
Ook wordt er gedacht over de gevolgen van het tijds- en ruimtebesef door digitalisering. En
degene die Schnitzler stelt is of de digitale proletariër nog wel baas is over zijn eigen tijd? Na
het lichaam, tijdens industrialisatie, wordt nu ook de ziel als beschikbare brein tijd opgeëist
en in productieproces opgenomen. Life time value wordt dat genoemd.
Onderscheid tussen virtuele en echte leven heeft nog nauwelijks betekenis. Wat door een
filosoof treffend werd vastgesteld met begrip onlife.
Het verlangen naar verlossing van het reële, de zucht om de zwaarte van het ondermaanse
,in te ruilen voor de lichtheid van het virtuele, krijgt in de digitale samenleving onder meer
gestalte in het zogenoemde augmented reality-principe, een verrijkte
werkelijkheidservaring, ook wel een enhanced reality. Eigenlijk gaat dat uit van het principe
dat er tal van mogelijkheden zijn om onze realiteit van virtuele goudranden te voorzien.
Het lijkt erop dat technologie meer en meer invloed gaat hebben en dat is mooi vooruitzicht
voor de transhumanisten, die geloven dat de held van het verhaal zijn eigen biologische
beperkingen overwint en evolutie in eigen hand neemt. En geloven dat leven opgewaardeerd
wordt op sociaal, fysiek en mentaal vlak via technologie. En dit beantwoordt het
diepgewortelde verlangen van mens op beperkingen van tijd en ruimte te overstijgen.
Oftewel de faustische ziel die geen grenzen accepteert.
Meneer Musil heeft deze faustische ‘mogelijkheidszin’ verwoord. Komt er op neer dat
mogelijkheidszin ervoor zorgt om alles te denken wat evengoed zou kunnen zijn, en om aan
wat is geen grotere betekenis te hechten dan aan wat niet is. En dat is een beetje hoe de
cyberrealist denkt, en met een zekere nonchalance de wereld tegemoet gaat. (pagina 43)
College 6: Deugdenethiek, P. van Tongeren
Het centrale begrip in de deugdenethiek is natuurlijk deugd. Om deugd goed te beschrijven,
beginnen we met een ander begrip, namelijk geluk. Vaak spreekt men bij deze ethiek over
eudaimonistische ethiek, wat betekent dat het een ethiek is die over geluk gaat. Sinds kort
is het eigenlijk pas de deugdethiek. Er is dus een verbinding tussen ‘geluk’ en ‘deugd’. Geluk
staat hier centraal en wel het eigen geluk, niet zoals in het utilitarisme het grootste geluk voor
het grootste aantal. En geluk betekent in deze ethiek iets als optimaal tot ontwikkeling
komen, tot bloei. Ofwel, een gelukkig mens is een mens die lukt. Maar niet op een
egoïstische manier, want deze ethiek gaat er vanuit dat mensen niet geïsoleerde individuen
zijn, maar al deel uitmaken van gemeenschappen en als het dan met een gemeenschap
slecht gaat, zal dat voor het individu ook niet goed zijn. Het gaat dus om inclusief geluk.
Deugd is de manier waarop mensen het geluk kunnen realiseren. En niet dat deugd het
middel is met geluk als doel, maar geluk ‘bestaat’ in een deugdzaam leven. Een mens
‘deugt’ als het optimaal tot bloei komt, lukt, en daarmee dus gelukkig is, volgens
deugdenethiek. Dus geen verbiedende ethiek, maar een aanmoedigende. Geen kwaad
bestrijden, maar goede bevorderen. Dus andere vormen van ethiek worden ook niet
afgewezen, maar aangevuld met deugdethiek. In deugdethiek gaat het erom hoe we onszelf
zo goed mogelijk maken. Antwoord daarop is: door de deugd.
Maar wat is een deugd? Elke tijd heeft zijn eigen belangrijke deugden. Je hebt bijvoorbeeld
grootmoedigheid, nederigheid, verantwoordelijkheid en binnenkort misschien integriteit. Maar
elke deugd heeft een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Hier bespreken we zeven van
die kenmerken:
Houding
Een deugd is een houding. Niet een handeling, maar de deugd bestaat wel uit handelingen.
In deugdethiek gaat het dus, in tegenstelling tot andere ethieken, niet om handeling, maar
om houding. Als je de deugd hebt van een bepaalde waarde zal je ‘als vanzelf’ op die manier
handelen. Deugdethiek gaat dus grondiger in op handelen.
Ook onze emoties worden voor een deel bepaald door houding. En ook bepaalt onze
houding voor groot deel wat en hoe we iets waarnemen. Daarom is handelen slechts een
voortvloeisel uit een proces. Dus emoties, waarnemingen en handelen grondt zich in onze
houdingen en volgens deugdethiek moeten we die houding dus zo goed mogelijk maken.
Deugde zijn optimale houdingen. En vanuit optimale houdingen zullen we vast wel optimaal
handelen, maar wat is optimaal? Dat is de vraag.
, Vorming
Volgende kenmerk van een deugd is vorming. Deugdethiek denkt dat houdingen niet alleen
bepalend zijn voor hoe we handelen, maar dat ze ook zelf voortkomen uit handelingen.
Wie handelt doelt meer dan alleen die ene handeling te stellen. Met een handeling trek je als
het ware een spoor. En van die handelingen kan een patroon ontstaan. En die blijft
ontwikkelen door ons handelen. En met sporen worden ‘krassen’ bedoeld, wat in het Grieks
graphein betekent. En dat is weer verwant aan het woord karakter. Ons karakter is een
patroon van krassen dat door handeling tot stand gebracht wordt en bepaalt hoe we verder
handelen. En dat blijft altijd maar vormen, tot onze dood. En dat vormen begon al voordat we
handelden. De deugdethiek gelooft dat we onszelf en anderen voortdurend vormen en
probeert aan te geven hoe we dat het beste kunnen doen.
Midden
De deugd is een ‘midden’. Hiervoor moeten we eerst stellen dat we niet alleen de ‘sporen’
zijn, maar ook het pad. We hebben een soort natuurlijke basis. Wordt niet alleen gevormd
door invloeden van buiten maar ook door mensen zelf. Soort natuurlijke verlangens zijn dat,
onze natuurlijke neiging tot zelfbehoud. Voorbeelden zijn afweer van gevaar en dat soort
dingen.
En in bijvoorbeeld afweer van gevaar wil je een optimale houding vinden, een balans. Een
angsthaas zijn is niet optimaal, maar dat geldt ook voor roekeloos. Moed is bijvoorbeeld een
midden tussen angsthaas en roekeloos. Dus het gaat niet om een beetje meer of minder
moed, maar moed is de optimale balans tussen angsthaas en roekeloos. Tussen teveel en te
weinig durven. Dus gaat niet om middelmatigheid, maar om optimum.
Praktijk
Deugdethiek gaat uit van menselijk streven naar geluk. En verhouding tussen deugd en
geluk is niet instrumenteel, maar intrinsiek. Geluk wordt niet gerealiseerd dmv deugd, maar
in de deugd.
Criterium voor de beoordeling van de deugd is dat mate waarin je het doel realiseert, omwille
waarvan je handelt. Als je bijvoorbeeld hardloopt om trein te halen is doel niet het hardlopen,
maar trein halen. Als je hardloopt omdat je dat leuk vindt is het doel hardlopen En hardlopen
wordt dus beoordeeld naarmate het bijdraagt om je doel te bereiken. In eerste geval is
hardlopen goed als je trein haalt, dus makkelijk te meten. In tweede geval ligt dat anders, het
is goed omdat er echt is hardgelopen, dat wat het daadwerkelijk is. Dan kan je niet per se
zeggen dat je goed hebt hardgelopen als je eerder terug bent op plaats van vertrek, omdat je
daarvoor kan hebben afgesneden enzo. Zulke dingen gebeuren bijvoorbeeld bij organisaties.
Prestatiecontracten, rendementscijfers. Als je daar goed op scoort betekent niet per se dat
goed werk is geleverd.
Bij deugdethiek dus duidelijk dat geluk niet door middel van, maar in dat leven gerealiseerd
moet worden. Het gaat dus niet om in welke mate een extrinsiek doel wordt bereikt.
Relatief
Hoe wordt bepaald wat de beste houdingen en het ‘midden’ is/zijn> Volgens deugdethiek is
dat relatief. Ligt aan om wie het gaat en welke omstandigheden. Maar ook zeggen we dat de
criteria voor de kwaliteit in ons handelen in de aard van de activiteit ligt, dus moet het los van
omstandigheden en persoon mogelijk zijn om te zeggen wat goed handelen is. Dat de maat
relatief is kan dus niet het laatste woord zijn, maar wat valt er nog meer te zeggen.
Het voorbeeld
Relativiteit van het midden betekent niet dat iedereen zelf maar moet uitzoeken wat het
midden is en dat het midden is, wat je zelf als midden beschouwt. Midden is dus relatief,