Psychologie:
Motivatie intrinsiek/ extrinsiek: Het verlangen om een activiteit uit te voeren omwille van de activiteit
zelf, en niet vanwege een externe consequentie, zoals een beloning. Dus motieven die vanuit de
persoon ontstaan. Het heeft betrekking op een activiteit, die iemand wilt gaan doen omwille van de
activiteit zelf, ongeacht externe beloningen of straffen.
Maslow, fundamentele behoeften: Maslow zegt dat de meest dringende behoeften het eerst worden
bevredigd, in een natuurlijke hiërarchie, waarbij biologische behoeften voorrang krijgen. Een
opsomming van 6 klassen van behoeften die zijn geordend op de volgorde van belangrijkheid
De 6 klassen: Piramide: boven naar onder: zelfactualisatie, waardering, hechting en verbondenheid,
veiligheid en biologische behoeften
– Zelfactualisatie: behoeften om je mogelijkheden te ontwikkelen, om naar betekenisvolle doelen
te streven
– Waardering: Behoefte aan vertrouwen, gevoel van eigenwaarde en competentie, respect van
anderen
– Hechting en verbondenheid: behoeften om ergens bij te horen, een band aan te gaan, lief te
hebben en bemind te worden (pas als de biologische behoeften gevuld zijn, dan krijgen we
energie om deze behoefte te vervullen)
– Veiligheid: Behoefte aan veiligheid, troost, rust, afwezigheid van angst (als de biologische
behoefte honger over is, gaat de behoefte veiligheid overheersen, want als je honger hebt ben je
geneigd om daar je veiligheid voor op te offeren)
– Biologische behoeften: Behoefte aan voedsel, water, zuurstof, rust, seksuele bevrediging,
ontspanning.
Biologische behoeften: ze moeten bevredigd zijn voordat de hogere behoeften zich
manifesteren, en als deze behoeften dringen zijn worden alle andere behoeften weggezet.
Maslow bereidde later zijn lijst uit, behoefte: zelftranscendentie (zelfontstijging) kwam boven
zelfactualisatie. Het ging om het verwezenlijken van een doel buiten het zelf. (Bijv.
vrijwilligerswerk, opgaan in religie.
Attributietheorie, interne en externe attributie:
– Interne attributie: het gedrag komt door kenmerken van de persoon zelf. “Hij is onhandig”
– Externe attributie: het gedrag komt door factoren in de sociale/fysieke omgeving. “De stoep is
glad”
Zelfbeeld: positief of negatief, is afhankelijk van interne attributie.
Locus of control, intern en extern:
– Interne locus of control: Je gelooft dat je zelfcontrole over je lot uitoefent. vb. je draagt een
autogordel omdat je gelooft dat je jezelf kan beschermen bij een ongeluk. Dus zelfcontrole over
je lot uitoefent.
– Externe locus of control: Je gelooft dat je geen controle hebt op de dingen in je leven. vb. je
gespt je riem niet vast, misschien alleen om een boete maar geen ongeluk te voorkomen. Uit
veel onderzoeken blijkt dat de locus of control een groot gedeelte van je persoonlijkheid is.
Stress: De externe gebeurtenis/situatie die psychologische en emotionele stress veroorzaakt noemen
ze stressoren. De stressoren definiëren stress als de fysieke en psychische veranderingen die
optreden in reactie op stressoren.
Coping, oorzaakgericht en emotiegericht: bij probleemgerichte coping wordt de stressor
geïdentificeerd en wordt actie ondernomen om een oplossing te inden voor het probleem.
Emotiegerichte coping bestaat uit inspanningen om je emotionele reactie op de stressor te reguleren.
Hierbij identificeer je je gevoelen en concentreer je je erop ze te verwerken. Effectieve emotiegerichte
coping dient van piekeren te worden onderscheiden. Bij piekeren blijf je hangen in negatieve
gedachten. Emotiegerichte coping is er bijvoorbeeld voor zodat je kalmeert en weer helder kunt
nadenken. Je kunt ga hardlopen of sporten, in je dagboek schrijven of met een vriend praten. Dit is
anders dan afweer, omdat je juist gericht bent op het verwerken van je emotionele reacties voordat ze
buit controle raken.
1
, – Het probleem actief aanpakken; Mensen met deze coping stijl treden met opgeheven hoofd het
probleem tegemoet. Ze gaan in de aanval en gebruiken daarbij vooral hun verstand. Ze delen het
probleem in stukjes op en zoeken voor elk stuk een oplossing. Dit is één van de effectiefste
coping stijlen.
– Sociale steun zoeken: Mensen met deze coping stijl zoeken troost, een luisterend oor, begrip en
steun bij (een) ander(en). Zij willen samen met (een) ander(en) manieren bedenken om het
probleem op te lossen. Dit is één van de effectiefste coping stijlen.
– Vermijden en afwachten: Mensen met deze coping stijl vluchten verstandelijk gezien weg van
het probleem. Ze pakken het probleem niet aan, maar proberen het te vermijden of het te
ontkennen. Als dat niet lukt, nemen ze een afwachtende houding aan voor wat betreft de gevolgen
van het probleem.
– Afleiding zoeken: Mensen met deze coping stijl vluchten emotioneel gezien weg van het
probleem. Door zich te richten op andere dingen, proberen ze niet aan het probleem te denken.
Wanneer het op deze manier niet lukt, kunnen ze hun toevlucht nemen tot verdovende middelen.
Rookverslaving en alcoholmisbruik liggen dan op de loer.
– Depressief reageren: Mensen met deze coping stijl laten zich overvallen door het probleem en
zijn niet in staat om het probleem op te lossen. Deze mensen gaan piekeren, aan zichzelf
twijfelen, zichzelf de schuld geven en worden depressief. Deze passieve coping stijl is niet
effectief; het probleem wordt niet opgelost.
– Emoties en boosheid uiten: Mensen met deze coping stijl raken door het probleem gefrustreerd,
gespannen en kwaad. Ze reageren deze emoties af op hun omgeving. Agressiviteit en asociaal
gedrag kunnen voorkomen. Deze coping stijl is niet effectief; het probleem wordt niet opgelost.
– Geruststellende gedachten: Mensen met deze coping stijl houden zichzelf voor dat na regen
weer zonneschijn komt of dat het probleem best meevalt; anderen hebben het immers nog veel
zwaarder. Maar hoeveel moed ze zichzelf ook inspreken, het probleem wordt niet opgelost. Deze
coping stijl is dus niet effectief.
Nature/ nurture debat: het probleem van erfelijkheid en omgeving. Nature bepaalt je potentieel, maar
nurture bepaalt of en hoe je daar mee omgaat. Het is dus eigenlijk niet los van elkaar te zien.
Erikson ontwikkelingsfasen:
– Vertrouwen vs. wantrouwen (0 – 1,5)
– Autonomie vs. schaamte en twijfel (1,5 – 3 jaar)
– Initiatief vs. schuldgevoel (3 – 6 jaar)
– Vlijt vs. minderwaardigheid (6 tot puberteit)
– Identiteit vs. rolverwarring (12 tot 18 jaar/ adolescentie): Opgelost als je tevreden bent met
jezelf als persoon en niet opgelost als je instabiel en onduidelijk zelfgevoel hebt, dus
rolverwarring
– Intimiteit vs. isolement (18 – 35 jaar/ vroeg volwassenheid): Opgelost als je in staat bent tot
nabijheid en betrokkenheid ten opzichte van een ander. Niet opgelost bij gevoel vaan
eenzaamheid, afgescheiden zijn en ontkenning van de behoefte aan intimiteit (je raakt in een
isolement).
– Generativiteit vs. stagnatie (middelbare leeftijd): Opgelost als je focus op zorg buiten jezelf
ligt, voor je gezin, de gemeenschap en de volgende generaties. En niet opgelost als je erg op
jezelf gericht bent, geen toekomstvisie.
– Integriteit vs. wanhoop (ouderdom): Opgelost als gevoel van compleetheid, fundamentele
tevredenheid met leven heerst. En niet opgelost als je gevoel van nutteloosheid en teleurstelling
ervaart:
Bowlby hechting: Hechting is de relatie tussen een kind en zijn opvoeders. Veilig gehechte kinderen
zullen in periode van stress de nabijheid zoeken van personen aan wie zij zijn gehecht. Onveilig
gehechte kinderen klampen zich vast aan hun verzorger, of ze gedragen zich juist heel onverschillig
en zelfstandig, ongeacht of de situatie stressvol is of niet.
2