Samenvatting fysiotherapeutische handelingen
De student laat een vloeiende ritmische bewegingen zien met de juiste overgangen in ritme, tempo,
intensiteit, tijdsduur, inzet en verloop waarbij gebruik gemaakt wordt van de inzet vanuit het gehele
lichaam.
Effect van de gegeven behandeling
- De student voert een bij de casus passende behandeling uit.
- De kenmerken van de gekozen behandelvorm worden duidelijk herkenbaar uitgevoerd.
Theoretische onderbouwing
- De student is in staat om de gemaakte keuzes door middel van theorie te onderbouwen.
- De student is in staat om de kritische vragen van de assessor voldoende te beantwoorden.
Massage I algemeen:
De behandelbare grootheden bij massage is: tonus, trofiek en coördinatie. De dosering van de
therapie is uiteraard sterk afhankelijk van aard en stadium van de pathologie, en persoonsgebonden
patiëntvariabelen. Als theoretische achtergrond voor de dosering van een therapie is inzicht in de
pathologie en de begrippen belasting en belastbaarheid noodzakelijk.
,Een van de meest wezenlijke kenmerken van massage is echter het menselijk contact, de non-
verbale communicatie tussen patiënt en therapeut, wat bij massage bij uitstek maakt tot een
onderzoekend/behandelen proces.
De basishandgrepen uit de klassieke massage is; intermitterend drukken, effleurage (trofiek) en
petrissage (tonus).
Belangrijke voorwaarden voor een goede tactiliteit: de behandelaar dient aandacht voor de patiënt
als persoon te hebben, en niet slechts voor het anatomische substraat waar zijn handen aan werken.
De therapeut dient ontspannen te zijn, geen kracht gebruiken, de aanraking niet slechts vanuit zijn
handen te laten gebeuren, maar als ware te laten ontstaan vanuit zijn lichaamszwaartepunt. Eerst
rustig voelen en daarna rustig, en zoveel mogelijk met twee handen werken is ook erg belangrijk.
Ook wanneer een massagehandgreep wordt toegepast met één hand, bepaalt de andere hand vak of
het contact door de patiënt als ‘invoelend’ wordt ervaren of niet.
Massagetechnische aspecten
Uitgangshouding
- Patiënt ontspannen (uitgangshouding)
- Het te behandelen lichaamsgedeelte zit ongeveer ter hoogte van de elleboog (in
anatomische stand) van de behandelaar geplaatst.
Werk(arbeids)houding van de therapeut: spreidstand.
Aanraken is hierboven al het nodige gezegd: dit dient respectvol en invoelend te gebeuren in de
‘ontmoeting’ met de proefpersoon/patiënt. Het tasten (voelen) houdt in: het onderzoekend voelen
naar weefselkwaliteiten om zich niet alleen een oordeel te kunnen vormen over de soort weefsel
waarin gewerkt gaat worden, maar voornamelijk over de toestand waarin het weefsel verkeert:
hard/zacht, dik/dun, hobbelig/vlak, glad/ruw, vochtig/droog, behaard/onbehaard, week/-
veerkrachtig/stug, vettig/droog, warm/koud.
Het basisbewegingsritme van de masseur is erg belangrijk. Het heeft alles te maken met stabiel,
ontspannen staan, goed (bewust) voelen van de patiënt en een goed gebruik van de lichaamsmassa,
zonder onnodige spierspanning.
,Ritme:
Tempo: relatief laag
Intensiteit: is gekoppeld aan het effect wat je wilt bereiken.
Tijdsduur/lengte: hiermee wordt te tijd bedoelt hoelang je erover doet om de techniek uit te voeren.
Inzet: geleidelijke opbouw van druk
Verloopt: karakter van de techniek dient niet te worden veranderd.
Uitloop/einde: zal beëindigd worden met een geleidelijke afname van druk en/of rek totdat de
basisdruk is bereikt.
Verbindingen: juiste verbinding bestaat uit: een correcte uitloop van een techniek, die vloeiend
overgaat in de inzet van de volgende techniek.
Overgangen: dient op dezelfde manier te worden gemaakt als verbindingen.
Massagetechnieken
Klassieke massagehandgrepen
- Intermitterend drukken
- Wrijven (wordt gebruikt om een korte, algemene stimulatie van de huid te geven als
onderdeel van het z.g. roborerende accent.
- Strijken (effleurages, de druk is groter dan de basisdruk. De heenweg diepere druk en
terugweg basisdruk.
- Kneden (petrissage, onder rustige, ritmische rek en/of druk golfvormig vervormen van
weefsels in een of meerdere vlakken, waarbij de handen niet over of door de desbetreffende
weefselstructuren verschuiven. In principe wordt tijdens het oefenen van de
basishandgrepen het verglijden tijdens een kneding als kunstfout gezien.
- Frictioneren (is de kleinst mogelijke handgreep die met een vinger of duim kan worden
toegepast, waarbij het hoofdkenmerk is, dat de behandelende vinger of duim niet over de
huid verplaatst mag worden. De bekendste indeling: cirkelvormig, dwars, ‘stilstaand’,
- Tapoteren: kloppen, ‘battre a l’air comprimé, bakken, slaan (hieronder verstaan we elke
vorm van kloppen, hakken of slaan op weefsels, met een therapeutisch doel. Dit wordt
voornamelijk tweehandig gevormd. Het wordt gekarakteriseerd door een kort, abrupt
aanrakingsmoment met het lichaam, en er daarom stimulerend uitzien, worden sommige
ervan specifiek gebruikt voor ontspanning.
- Rollen (huidgerichte techniek)
- Schudden (is het passief in een rustige slingerbeweging brengen van ledematen, delen van
de romp of spieren. Een schudding wordt ‘direct’ genoemd wanneer de werkende hand van
de therapeut op het te schudden lichaamsdeel wordt geplaatst, en ‘indirect’ wanneer de
slingerbeweging op afstand wordt ingezet. doel is ontspanning.)
- Vibreren (is het loodrecht op het weefseloppervlak uitoefenen van een lichte druk, met een
relatief hoge frequentie. De techniek kan zowel met de hele hand als met handonderdelen
worden uitgevoerd. Wordt met name gebruikt in segmentaal gerichte
massagebehandelingen.)
- Botverschuiven (is het ritmisch t.o.v. elkaar passief verschuiven van botdelen meestal
toegepast in het kader van spier ontspanning, het herstel van een verloren gegaan
bewegingstraject, of het behouden van zo’n traject. )
- ‘joint-play’ (dit is het subtiel, ritmisch passief bewegen van een gericht met als doel een
tonusnormalisering van de musculatuur rond dat gewricht via specifieke stimulering van
gewrichtssensoren. De toepassing van deze techniek vormt een belangrijk onderdeel van de
tonusnormaliserende massage.
, Het is erg belangrijk om de volle handgrepen goed onder de knie te krijgen, omdat dit een goede
basis blijkt te zijn voor zowel het behouden van een optimale tactiele communicatie als voor het later
goed genuanceerd kunnen toepassen van meer lokaal gerichte handgrepen. Dit laatste is weer van
belang voor het goed effectgericht masseren.
Klassieke massage bestaat uit drie fasen:
- Inleiding
- Effectgerichtheid
- Afsluiting
Opbouw in intensiteit
- Van regionaal naar lokaal
- Van grootvlakkige naar kleinvlakkige handgrepen
- Van oppervlakkig naar diep
Massage reader K7
Segmenttherapie: spinale tekenen (betrekking hebbend op de wervelkolom) en de spinale
(segmentale onderdeel van een geheel) behandelingen binnen de tonus normaliserende
therapievormen.
Distributiepatroon (projectie) bij segmentale verspreiding van stimuli:
Distributie: het zorgen dat (iets) op veel plaatsen beschikbaar komt.
- Interne organen projecteren aan dezelfde kant als hun anatomische positie
- Parige organen geven een dubbelzijdige projectie
- Organen die centraal liggen geven een mediaanlijnprojectie
- Interne organen die dicht tegen het diafragma aanliggen kunnen een projectie geven op C3-
C4 niveau, naast de projectie op hun eigen spinale niveau (afferentie via de n. Phrenicus)
- Het verschijnsel van de ‘’gevoelige segmenten”: eens verstoord, kunnen sommige segmenten
bijzonder gevoelig blijven voor latere prikkeling.
- Het verschijnsel van ‘prikkelhaard’: sommige segmenten die eens verstoord werden, blijven,
ook na klinisch herstel, functioneren als een soort ‘stoorzender’: zij kunnen het herstelproces
van andere segmenten negatief beïnvloeden.
- Projecties in segmenten worden meestal genoemd naar het interne orgaan dat zijn
innervatie van die segmenten betrekt. De oorzaak van de verstoring kan echter in ieder deel
van het segment liggen!
- Het verschijnsel van de ‘overgangssegmenten’: C8 en L2 staan bekend als zeer gevoelige
segmenten. De positie van deze segmenten aan het begin en het einde van de zijhoorn in het
ruggenmerg zou hierbij een rol kunnen spelen.
Toepassing van segmenttherapie
- Nadruk op de somatische (animale) reflexpatronen, die te maken hebben met
sensomotorische problemen
- Nadruk op vegetatieve (autonome) reflexpatronen, die te maken hebben met de basale
vegetatieve functiestoornissen.
Wanneer het probleem voornamelijk een verstoring van de somatische segmentale reflexkring
betreft, dienen de technieken met name spier- en gewrichtskapsel gericht te zijn omdat afferente
impulsen vanuit beide genoemde structuren sterk aan de somatische reflexkring gerelateerd zijn.
Indien het probleem met name de vegetatieve (autonome) reflexkring verstoort, dienen met name
huidgerichte technieken gekozen te worden, wegens de sterke relatie van de huid met het
vegetatieve gebeuren.