Middeleeuwen 1000-1400:
Accenten:
Kerken en kloosters in Frankrijk (romaans en gotiek).
Christelijke iconografie in beeldhouwkunst, glas in lood en schilderkunst.
Ontwikkelingen in de schilderkunst (altaarstukken, fresco’s, miniaturen).
Opkomst van steden zoals Florence en Siena.
Theoretische traktaten over architectuur.
Groei van economie en complexere organisatie van de maatschappij.
Invalshoeken:
Kunst en wereldbeeld:
Centrale positie van geloof en macht van de kerk.
Visies op geschiedenis met de Bijbel centraal.
Visies op kunst:
Schoonheid als openbaring van het goddelijke; licht, kleur en glans.
Voor en tegen het gebruik van beelden.
Werken binnen de traditie (geen nadruk op originaliteit).
Kunstenaar en opdrachtgever, politieke en economische macht:
Macht van kerk en adel, feodaal stelsel.
Kerk als opdrachtgever.
Kunstenaar als ambachtsman; Gilden.
Opkomst van de burgerij in Italië.
Intercultureel:
Contacten met het Nabije Oosten, handel, pelgrimstochten, kruistochten.
Invloeden van Arabische kunst (Alhambra, moskee van Cordoba).
Wetenschap en techniek:
Geloof als basis voor wetenschap (lichttheorie, iconografische programma’s).
Kloosters als centra van kennis, manuscripten.
Bouwkunst: skeletbouw, glas in lood.
Vroeg moderne tijd 1400-1600:
Accenten:
Schilderkunst in Noord-Europa.
Italië: wedergeboorte van de klassieken.
Opdrachtgevers en rivaliteit, Italiaanse stadstaten en Rome.
Invalshoeken:
Kunst en wereldbeeld:
Opkomst van het humanisme.
Visies op kunst:
Schoonheid als eenheid van delen: harmonie, maat, verhouding, symmetrie,
orde.
Neoplatonisme.
Kunstenaar en opdrachtgever, politieke en economische macht:
Kerk, wereldlijke machthebbers.
Veranderende positie van de kunstenaar, van ambachtsman naar homo
universalis.
Intercultureel:
Handelscontacten van de Oostzee tot Afrika en van de Arabische wereld tot
China.
Focus op bakermat van Europese cultuur.
Wetenschap en techniek:
Boekdrukkunst en grafiek; olieverf.
Bestuderen van klassieken; eigen onderzoek van de werkelijkheid.
, Vroegmoderne tijd – Barok periode 1600-1750:
Accenten:
Contra-reformatie als reactie op de reformatie.
Burgerlijke cultuur in Nederland, Amsterdam.
Het hof in Frankrijk, paleizen, villa’s en tuinen.
Rome in de tijd van de contra-reformatie.
Invalshoeken:
Kunst en wereldbeeld:
Verschillende christelijke overtuigingen: protestant, katholiek.
Calvinisme: predestinatie, deugdzaamheid, matigheid.
Rationalisme en verlichting.
Visies op kunst:
Kunst ter lering en vermaak: verborgen symboliek zoals vanitas, illusionisme.
Barok: virtuositeit, inventiviteit; theatrale eenheid.
Kunst moet imponeren, identificatie via emotie.
Kunst als uitdrukking van absolute macht.
Classicisme: klassieke schoonheid, neoplatonisme.
Kunstenaar en opdrachtgever, politieke en economische macht:
Vrije markt, kooplieden, regenten in de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden.
Kerk als opdrachtgever.
Vorst en adel (Lodewijk XIV, academies).
Intercultureel:
Handel en VOC.
Exotische invloeden in Europese tuinarchitectuur.
Wetenschap en techniek:
Empirisch onderzoek, camera obscura.
Encyclopedisch verzamelen.
Moderne tijd 1750-1900:
Accenten:
Herleving van de klassieken.
Aandacht voor het eigen nationale verleden.
Vlucht in het exotische, romantiek, realisme.
Invalshoeken:
Kunst en wereldbeeld:
Gevoel tegenover rede, vooruitgangsidee, socialisme, darwinisme.
Visies op kunst:
Kunst moet authentiek en origineel zijn.
Kunst moet van zijn tijd zijn, l’art pour l’art.
Kunst moet het goede, het ware, het schone tonen, verheffen.
Kunstenaar en opdrachtgever, politieke en economische macht:
Opleiding, opdrachtgevers, organisatie van de samenleving.
Intercultureel:
Orientalisme, exotisme, effecten van kolonialisme.
Wetenschap en techniek:
Industriële revolutie, evolutietheorie, fotografie, nieuwe materialen.
20e eeuw 1900-1945:
Accenten:
Abstractie.
De avant-garde, manifesten.
Utopieën over een nieuwe maatschappij.