Persoonlijkheidsstoornissen
Deeltentamen 1
2018 – 2019
,Hoorcollege 1
Emmelkamp & Kamphuis (2007). Personality Disorders.
Hoofdstuk 1
Beschrijving van persoonlijkheidsstoornissen
Klinische plaatje
Persoonlijkheid refereert naar individuele verschillen in gebruikelijke neigingen om op bepaalde manieren
te denken, voelen en gedragen.
Abnormale persoonlijkheid of persoonlijkheidspathologie refereert naar de maladaptieve trekken die
rigide en/of extreem zijn. Deze kunnen resulteren in persoonlijkheidsstoornissen.
Persoonlijkheidsstoornis kan gedefinieerd worden als een chronische psychiatrische stoornis die ontstaat
in de adolescentie en doorgaat in de volwassenheid, gekarakteriseerd bij pathologische
persoonlijkheidstrekken die leiden tot een verstoring in de ontwikkeling en contact met anderen.
Onderscheid persoonlijkheidsstoornissen en klinische syndromen is de mate van verandering in
functioneren t.o.v. de baseline.
- Klinische syndromen: mensen vinden hun leven verstoord en kunnen niet meer functioneren als
gevolg van hun stoornis. Dit is ego-dystoon: niet typisch voor de persoon.
- Persoonlijkheidsstoornissen: Ego-syntoon: jezelf associëren met de ‘ziekte’
Kernmerk persoonlijkheidsstoornissen: verstoorde relaties in persoonlijk en professioneel leven.
DSM-IV: een langdurig patroon van innerlijke ervaring en gedrag dat duidelijk afwijkt van de
verwachtingen van het individu zijn cultuur.
A. Dit patroon manifesteert zich in twee of meer gebieden:
1. Cognitie
2. Affect
3. Interpersoonlijk functioneren
4. Impulscontrole
B. Het langdurige patroon is inflexibel en pervasief in een brede range aan persoonlijke en sociale
situaties
C. Het leidt tot klinische significante distress of disfunctioneren.
D. Het patroon is stabiel, duurt lang en is in de adolescentie of vroege volwassenheid begonnen
E. Niet beter verklaard door ander mentaal probleem
F. Niet door medicatie o.i.d.
Functionele impairment en distress
Verschil DSM-IV en ICD-10: in ICD zijn subjectieve distress en sociale mal adaptief functioneren
gecombineerd iemand moet het dus beide hebben. In DSM-IV kan het apart.
Mensen met PS hebben significant meer relatieproblemen (incl. Scheidingen) en meer problemen op
werk. Meer agressie naar zelf en anderen.
DSM-IV-classificatie
Drie clusters met 10 PS:
A. Vreemd: paranoïde, schizoïde en schizo typisch
B. Dramatisch: antisociaal, borderline, histrionisch, narcistisch
C. Angstig: vermijdend, afhankelijk, OCPS.
Fenomenologie van persoonlijkheidsstoornissen
Hieronder is een beschrijving van de tien PS. De meeste patiënten hebben niet alle symptomen maar een
mix van verschillende symptomen van verschillende PS.
,Cluster A
- Paranoïde PS: waakzaam naar verscholen meningen en bedreigingen in een omstreden,
vreedzame manier. Hij kijkt altijd uit voor anderen en is hypersensitief op beledigingen en doet
niet aan vergeven en vergeten.
- Schizoïde: hebben een teruggetrokken, geïsoleerd leven. Ze zijn het liefst op hunzelf met
minimale behoeften aan verwanten. Vervlakte emotie, weinig hechte interpersoonlijke relaties,
niet meedoen in sociale situaties.
- Schizo typische: rare overtuigingen, percepties, paranoïde ideeën, raar gedrag, geen
vriendschappen buiten eerstegraads familieleden.
Cluster B
- Antisociaal: Denkt meer recht te hebben dan anderen, onethisch gedrag, vaak geassocieerd met
drugs/alcoholproblemen en crimineel gedrag, onverantwoordelijk en leert niet van zijn fouten.
Kort lontje en impulsief, geen schuld van negatieve consequenties.
- Borderline: Pervasief patroon van instabiliteit in meerdere domeinen (affect, interpersoonlijke
relatie en zelfbeeld). Soms heel boos dan weer poeslief. Impulsief, zelfbeschadiging, moeilijk
beeld van hunzelf.
- Historisch: instabiel en oppervlakkig affect. Snelle verandering in expressie. Willen in middelpunt
van aandacht staan, niet blij wanneer ze dan niet staan. Flirten veel. Extravert en vinden relaties
specialer dan anderen ze vinden.
- Narcistisch: Self-centred, preoccupatie met succes, dingen bereiken en macht. Ze denken dat ze
specialer zijn dan anderen en meer recht hebben. Weinig empathie in relaties.
Cluster C
- Vermijdend: Gevoelig voor kritiek, afwijzing en afkeur. Vermijden interpersoonlijk contact.
Denken dat ze dingen niet goed kunnen en denken dat anderen denken dat ze niks kunnen. Zijn
angstig, scannen de omgeving goed en sociale fobie. Heeeel erg verlegen. Eenzaam, isolatie, soms
alcoholmisbruik.
- Afhankelijk: Overmatige behoefte voor begeleiding, assistentie en garantie. Voelen zichzelf
incompetent en een gebrek aan zelfvertrouwen bij dagelijkse keuzes. Ze denken dat ze zichzelf
niet kunnen managen en hebben angst alleen te zijn. Gedragen zich submissief in relaties.
- Obsessief-compulsief: Discipline, preoccupatie met details, houden zich aan regels. Perfectionist,
rigide.
Persoonlijkheidsstoornis niet anders gespecificeerd (PS-NOS)
Comorbiditeit speelt hierbij een grote rol. Patiënten hebben de nodige criteria voor een PS maar niet
genoeg symptomen om te voldoen aan 1 specifieke.
, Bocking, Ruhe, Spijker & Spinhoven. (Red.)
Artz – Comorbiditeit van syndroomstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen
Epidemiologie
Persoonlijkheidsstoornissen (PS) komen naar schatting bij 12% van de algemene populatie voor en bij 65%
van de klinische populatie. Hier is een hoge comorbiditeit bij angststoornissen.
Reden om aan de hoogte van deze cijfers te twijfelen: De neiging om problemen te benadrukking in de
hoop om hulp te krijgen leidt tot overrapportage van verschijnselen die matchen bij PS.
Fenomenologie
Bij persoonlijkheidsstoornissen gaat het om psychische problemen die zijn (Drie P’s):
- Persistent: In veel verschillende situaties
- Pervasief: Vanaf jongs af aan
- Pathologisch: Persoon of omgeving lijdt hieronder
Het wordt gezien als egodystoon (=horend bij persoon) omdat het om het habituele en dysfunctionele
voelen, denken en doen van de persoon gaat.
Uit onderzoek blijkt dat persoonlijkheid nog steeds verandert in de volwassenheid. Verandering in
persoonlijkheidstrekken vindt plaats in richting van betere adaptatie.
PS zijn geassocieerd met een lage kwaliteit van leven en hoge kosten i.v.m. syndroomstoornissen.
- Levensverwachting (zonder suïcide mee te nemen) is 18 jaar korter (cardiovasculaire ziektes en
chronische verhoogd stressniveau speelt een grote rol)
- Grootste risico te overlijden is 44 jaar: belangrijke bijdragen aan de maatschappij en opvoeden
wordt verwacht.
Behandelmodellen
- Klassiek psychodynamisch model: Elke syndroomstoornis is het gevolg van
persoonlijkheidsproblematiek. De behandeling richt zich op de persoonlijkheid.
- Klassieke CGT: behandeling richt zich op het syndroom.
- Tegenwoordig veel stepped-care: eerst syndroomstoornis aanpakken indien er comorbiditeit is.
Medicatie wordt ook vaak voorgeschreven (niet effectief voor PS).
Conclusie: geen specifieke behandeling voor PS en er wordt vaak niet meteen gefocust op een PS.
Detectie
Er bestaat geen vroegtijdig detectie instrument voor PS.
Diagnostisch systeem
10 PS worden onderverdeeld in drie clusters:
- Cluster A: Vreemd, bizar
o Kenmerken: merkwaardige ideeënvorming psychotische vorm
- Cluster B: Dramatisch, impulsief, emotioneel
o Kenmerken: Excessieve uitingen van emoties en impulsen externaliserende vorm
- Cluster C: Angstig
o Kenmerken: Overmatige vrees en vrees-gedreven coping als vermijding
internaliserende vorm van persoonlijkheidspathologie
+ Restcategorie (NAO)
Gespecialiseerde assessment
- DSM-5 syndroomstoornissen: SCID-5-S en MINI
- Persoonlijkheidsstoornissen: SCID-5-P
Twee fouten moeten vermeden worden: syndroomstoornis (SS) aanzien als PS, en PS aanzien als SS.