Samenvatting literatuur college 7 + 8.
Pleegzorg praktijk.
- NIET OPGENOMEN IN DE SAMENVATTING (staat een sv van op stuvia):
Knorth, E.J., Grietens, H., & van Oijen, S. (Red.) (2012), Weten door te
meten in de pleegzorg. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 51, 1-96
(special issue).
- Knot-Dickscheit, J., A.M.N. Huyghen, H.J.M Janssen, W.J. Post, I. Haakma en
H. Groetens (red.): Orthopedaogiek maakt verschil. Hoofdstukken: 8, 12,
14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22 en 23.
Weten door te meten in de pleegzorg
-
Knot-Dickscheit, J., A.M.N. Huyghen, H.J.M Janssen, W.J. Post, I.
Haakma en H. Groetens (red.): Orthopedaogiek maakt verschil.
Hoofdstukken: 8, 12, 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22 en 23.
Zelfde als literatuur uit college 2, 3 en 4
Hoofdstuk 8 – Classificatie van (opvoedings)problemen:
het classificatiesysteem voor de aard van de problematiek van cliënten
in de jeugdzorg (CAP-J) als nieuwe DSM vanuit het perspectief van de
diagnostische cyclus (DC).
CAP- J geldt als een eerste stap in de ontwikkeling van een volledig empirisch
onderbouwd classificatiesysteem waarmee opvoedingsproblemen zijn te
classificeren, dat bijdraagt aan de verdere professionalisering van de
jeugdzorgsector.
Hoe komen opvoedingsproblemen in de DC en de PLDC aan de orde
DC Diagnostische cyclus.
in het model worden achtereenvolgens en indien nodig bij herhaling de volgende
vier fasen dan wel doorlopen: klachtenanalyse, probleemanalyse,
oorzaakanalyse, en indicatieanalyse. Elke fase stelt een diagnose te typeren als
een verhelderende (klachtenanalyse), onderkennende (oorzaakanalyse),
verklarende (oorzaakanalyse) en indicerende (indicatieanalyse)
Het uitgangspunt van de DC is de problematiek van de individuele persoon. Voor
het model maakt het niet uit of de cliënt een kind, jongere of volwassene is.
PLDC praktijkleer van de diagnostische cyclus
Neemt de problematiek van het kind en de jongere zoals geformuleerd bij de
aanmelding als uitgangspunt. Kenmerkend voor de diagnostische praktijk is dat
opvoeders nagenoeg steeds bij het onderzoek van het kind een rol spelen. Dat
daarbij opvoedingsproblemen ter sprake komen, ligt voor de hand. De wijze
waarop dat in de PLDC gebeurt, is echter afhankelijk van de plaats die de
opvoeders in elke fase van de DC innemen.
Opvoedingsgedrag van de ouders is een belangrijke component in de
diagnostische besluitvorming die beoogt bij te dragen aan hulpverlening gericht
op het behandelen van emotionele en/of gedragsproblemen bij kinderen.
,In de persoonsgerichte aanpak van de PLDC is er echter geen sprake van een
onderkenning van opvoedingsproblemen met behulp van een
classificatiesysteem. Van belang hierbij is dat in de DC de term onderkennen een
specifieke betekenis heeft het is niet uitsluitend het observeren van specifiek
gedrag, maar het identificeren van het soort gedrag op basis van het ordenen
van de bij de persoon vastgestelde, specifieke gedragingen. In de PLDC heeft
onderkenning dan ook geen betrekking op het vaststellen van een specifiek
gedrag (bijvoorbeeld niet kunnen stilzitten), maar op het identificeren van het
soort gedrag (bijvoorbeeld hyperactiviteit) op basis van de ordening van bij het
kind vastgestelde probleemgedragingen (niet kunnen stilzitten, beurt niet kunnen
afwachten).
Classificatie van opvoedingsgedrag tot overkoepelende categorieën ter
onderkenning van het soort opvoedingsprobleem, naar analogie van de ordening
van probleemgedragingen in de probleemclusters of stoornissen bij de DSM,
komt in de werkwijze van de PLDC niet aan de orde.
Het CAP-J als nieuwe DSM voor de jeugdzorg
Het CAP-J is deels een uitbreiding, deels een aanvulling op de DSM-IV. De
problemen die het CAP-J in kaart brengt, zijn niet zo ernstig dat ze de kwalificatie
van ‘’stoornis’’’verdienen. Het CAP-J is net als de DSM-IV opgezet als een
vijfassig systeem. Er wordt per categorie een beschrijving van de kernmerken
van de problemen gegeven, waar mogelijk een onderscheid gemaakt wordt in
subtypers en/of specificaties en korte typeringen van het probleem en
verwijzingen naar de problemen. In totaal ontstaan er 4 classificatieniveaus: as,
groep, rubriek, subrubriek.
De in het CAP-J onderscheidden assen zijn die van het:
Psychosociale functioneren van de jeugdigen (A)
o Emotionele problemen
o Gedragsproblemen
o Problemen in de persoonlijkheid en identiteit (ontwikkeling)
o Gebruik van middelen/verslaving
o Overige psychosociale problemen jeugdigde
Lichamelijke gezondheid, aan lichaam gebonden functioneren (B)
o Lichamelijke ziekte, aandoening of handicap
o Gebrekkige zelfverzorging, hygiëne, ongezonde levenswijze
o Aan lichamelijke functies gerelateerde klachten
o Overige problemen lichamelijke gezondheid, aan lichaam gebonden
functioneren jeugdige
Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling jeugdige (C)
o Problemen in de cognitieve ontwikkeling
o Problemen met vaardigheden
o Overige problemen vaardigheden en cognitieve ontwikkeling
Gezin en opvoeding (D)
o Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding
o Problemen in de ouder-kindrelatie
o Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest,
seksueel misbruik
o Instabiele opvoedingssituatie
o Problemen van de ouder , gezinslid, sociaal netwerk,
omstandigheden, gezin, opvoeding
, Jeugdige en omgeving (E)
o Problemen op de speelzaal, school of werk
o Problemen met relaties, vrienden, sociaal netwerk en vrije tijd
o Problemen in omstandigheden jeugdige
o Problemen omgeving jeugdige
Relatie tussen CAP-J problemen de DSM – IV
In beide gevallen worden behalve de beschrijving van het probleem, ook
subtypes en/of specificaties onderscheiden.
De problemen geclassificeerd op de assen A en C van het CAP-J betreffen het
functioneren van de jeugdige zelf. De beschreven problemen kunnen opgevat
worden als minder ernstige varianten van de DSM-stoornissen. De problemen op
as D kunnen deels als uitwerking, deels als aanvulling op de DSM-IV beschouwd
worden. De uitwerking betreft dan vooral het formuleren van (niet als stoornissen
op te vatten) varianten van DSM-IV-stoornissen; de aanvulling van het opnemen
van probleembeschrijvingen die niet of slechts globaal in de DSM-IV voorkomen.
Belangrijk blijft dat de aanvullingen en uitwerkingen van het CAP-J geen
stoornissen betreffen maar problemen, die in DSM-IV termen gesproken, wel
reden voor zorg kunnen zijn. Kortom, de wijze waarop het CAP-J aan de DSM
gerelateerd is, kan beter per onderdeel verschillen.
De inhoudelijke relatie tussen de CAP-J en DSM-stoornis is niet altijd even
duidelijk of gespecificeerd. Dat kan zowel betrekking hebben op de benaming
van het probleem als zodanig, als op de subtypes en/of specificaties die
eventueel worden weergegeven. Bij de classificatie van DSM-stoornissen staat
het onderkennende van de stoornis op basis van de betreffende individuele
gedragskenmerken voorop. Bij de CAP-J berust de classificatie op de relatie- en
gezinsproblemen of condities waarmee de betrokkene te maken heeft. In de
DSM-IV word dit afzonderlijk gecodeerd in de sectie ‘’andere aandoeningen en
problemen die een reden voor zorg kunnen zijn’’.
Terugkoppeling naar DC en PLDC
Vanuit het perspectief van de PLDC wordt geconstateerd dat een zelfstandig
gebruik van het CAP-J niet voor de hand ligt. De evaluatie van het CAP-J vanuit
de optiek van de PLDC betreft de winst die een combinatie van CAP-J en DSM
oplevert ten opzichte van het gebruik van de DSM alleen. De winst zou
betrekking kunnen hebben op:
Een betere onderbouwing van de onderkenning van problemen als minder
ernstige varianten van DSM stoornissen
De uitbreiding van het classificatiebereik van problemen ten opzichte van
de aandoeningen en problemen vermeld in de DSM sectie ‘’aandoeningen
en problemen die ook een punt van zorg zijn.
Winst zou met name geboekt kunnen worden als het gaat om de classificatie van
opvoedingsproblemen.
De benaming van het type probleem en de daarmee corresponderende
probleemgedragingen zijn dus niet anders dan die van de betreffende DSM-
stoornis of subtype. Maar een dergelijke een-op-een-correspondentie in het geval
van CAP-J problemen die aan DSM-stoornissen zijn te relateren blijkt niet altijd op
te gaan. Dit doet afbreuk aan een intern consistent gebruik van CAP-J in
combinatie met DSM-IV als het gaat om het onderscheid tussen problemen en
DSM-stoornis.