Gedragswetenschappen week 1
Sociologie
Gedrag van mensen, kijkt in een groep, onderzoekt maatschappelijke vraagstukken, nadruk op
invloed omgeving.
Psychologie
Gedrag van individuele mens, nadruk op emoties, denken en gedrag.
Beide zijn wetenschappelijke studies.
Gewetenloos handelen: zonder gevoel voor wat goed en kwaad is (zonder redelijk bewustzijn)
Nature = genetica van mens, aangeboren, aanleg
Nurture = door omgeving beïnvloed, opvoeding
Gedragswetenschappen
Menselijk gedrag en de verklaring hiervan.
Geschiedenis psychologie
Een wetenschap als de psychologie ontstaat niet van de ene op de andere dag. Er wordt al
eeuwenlang nagedacht over de mens, over de geest en de ziel en het gedrag van de mens (bijv.
binnen de filosofie). Het denken over de mens is echter nog wat anders dan de wetenschap
psychologie bedrijven. De wetenschap psychologie bestudeert op een systematische manier het
menselijk gedrag en de achtergronden daarvan, zoals we in hoofdstuk 2 hebben kunnen lezen. Zo
bekeken bestaat de psychologie als wetenschap nu ruim honderd jaar. Als beginpunt van de
wetenschap psychologie wordt namelijk de opening van het eerste psychologische laboratorium
beschouwd. Deze opening vond plaats in 1879 in Leipzig. Wilhelm Wundt is hier gestart met het doen
van experimenten op het gebied van de psychologie (afb. 3.1). Ruim honderd jaar lijkt een heel lange
tijd, een mens van dik honderd jaar is stokoud. Voor een wetenschap ligt dat anders, psychologie is
als wetenschap nog maar een jonkie, vele andere wetenschappen zijn veel en veel ouder, zoals de
filosofie en de geneeskunde.
Stromingen
Psychologen gebruiken vaak (andere) bepaalde invalshoeken om gedrag van mensen te verklaren.
Gedrag
De acties/reacties van een mens, gewoonlijk m.b.t. de omgeving (waarneembare activiteit van mens)
Welke factoren spelen hierbij een rol?
Fysische, culturele, sociale, fysieke en psychische factoren. Bv: weer, jeugdervaring, cultuur, radio,
door andere mensen, uiterlijk van mensen etc.
,Waarom is het belangrijk voor een verpleegkundige kennis te hebben van gedrag?
Gedrag patiënt begrijpen
Gedrag van jezelf begrijpen
Stress en ziekte beleving; ziekte en dood zijn ultieme stress factoren
Coping stijl (omgaan met stress)
Ziekte verloop
Helpt professionele houding te ontwikkelen
Gezondheid bevorderend gedrag
Ziekte en behandeling geven lichamelijke klachten, geestelijke klachten en sociale gevolgen
1. Erik, 21 jaar, is nogal angstig aangelegd. Hij mijdt zoveel als mogelijk sociale
aangelegenheden. Op welke wijze zou een aanhanger van het nature-standpunt zijn gedrag
verklaren? En hoe door iemand van het nurture-standpunt? Wat denk jij zelf? En wat is je
standpunt t.a.v. iemand die een ernstig misdrijf heeft begaan?
Nature: angstige aanleg geërfd, (één van de) ouders ook snel angstig
Nurture: negatieve ervaringen met bepaalde sociale aangelegenheden. Angst is aangeleerd.
2. Stel: Je komt als verpleegkundige te werken op een oncologie afdeling. Op welke wijze denk
je dat het nuttig kan zijn psychologische kennis te bezitten?
Groter begrip van:
- Invloed van persoonlijkheid op gedrag.
- Invloed traumatisch nieuws op gedrag
- Stadia van rouw
- Invloed omgeving van de patient op de patient of op jouw functioneren
3. Kun je in eigen woorden weergeven wat de verschillende zienswijzen zijn van de
psychologische stromingen in het verklaren van het gedrag van een individu?
Psychodynamisch: onderbewuste conflicten sturen gedrag, ervaringen vroege jeugd spelen een rol
Behaviorisme: alle gedrag is aangeleerd, verschillende conditioneringsprocessen vinden plaats en
beïnvloeden gedrag.
Cognitieve psychologie: gedachten / interpretaties staan ten grondslag aan gevoelens en gedrag
Humanistische psychologie: positieve aandacht en erkenning bevorderen iemands behoefte aan en
uitleven van zelfactualisatie.
Systeembenadering: probleemgedrag niet te los te zien van het problematisch functioneren van een
systeem, bv gezin.
Gedragswetenschappen week 2
Opdrachten
1. Kun je een concreet voorbeeld geven van een strijd tussen het Id en het Superego en de wijze
waarop je Ego dit heeft opgelost?
Je Id zegt dat je moet eten, je Superego zegt dat het niet kan omdat je in het leslokaal zit. Je Ego lost
het op door even de les uit te lopen om te gaan eten.
2. Ben je het vanuit je eigen ervaring wel of niet eens met het uitgangspunt van de psychoanalyse dat
de menselijke persoonlijkheid rond het zesde jaar voor de rest van het leven vastligt? Waarom ben je
het hiermee wel of niet eens?
Nee, ik geloof erin dat je persoonlijkheid zich tot het einde van je leven nog kan ontwikkelen en dus
veranderen. Door je hele leven ontwikkel je jezelf nog en dus ook je persoonlijkheid.
, 3. Op welke wijze herken je de begrippen Id, Ego en Superego in de casus zoals beschreven in 3.10.1?
Ze wilden rust en vertrouwen creëren omdat ze dat vroeger niet hadden. Meisjes die honger hadden
geleden, aten zich toen ze eten zag helemaal vol en luisterden dus alleen naar hun Id.
Met het Ego moesten de meisjes zich proberen te beheersen in hun levensbehoeften. Het
ontwikkelen van een Ego was voldoende voor dit soort meisjes, Superego was onmogelijk.
4. Bedenk zelf bij vier afweermechanismen voorbeelden die je denkt bij patiënten in het ziekenhuis
tegen te kunnen komen.
Ontkenning – iemand krijgt te horen dat hij kanker heeft en wil het niet geloven.
Projectie – je rookt zelf maar wordt boos op de verpleger die een rookpauze neemt.
Verplaatsing – je man is boos omdat je bent gevallen dus word jij boos op de verpleger omdat ze je
niet goed genoeg verzorgt.
Regressie – iemand krijgt slecht nieuws te horen en gaat duimzuigen.
5. In paragraaf 3.11 worden een serie kanttekeningen geplaatst bij de psychodynamische theorie.
Selecteer er 4. Geef bij elk een concreet voorbeeld waaruit de kanttekening helder wordt.
1. Het lijkt niet altijd nodig te zijn om terug te gaan naar de oorsprong van een probleem om
het te kunnen oplossen of het te kunnen.
Voorbeeld: iemand steelt veel doordat hij vroeger geld tekort had, nu heeft de persoon geen
geld tekort meer en wordt er niet naar de oorsprong van het probleem gegaan, maar wordt
er een straf opgelegd waardoor de persoon niet meer zal stelen.
2. Psychodynamische theorieën leggen een sterk accent op problemen en op conflicten. Ze
hebben minder aandacht voor zaken die wel goed gaan.
Voorbeeld: iemand die een alcoholverslaving en drugsverslaving heeft is al een jaar nuchter.
Toch voelt de persoon zich niet gewaardeerd omdat er alleen maar wordt geklaagd dat de
persoon nog drugs gebruikt. Hij kan net zo goed weer beginnen met drinken.
3. Er wordt vooral gekeken naar innerlijke processen en te weinig naar externe
omgevingsfactoren.
Voorbeeld: iemand is bang om in contact te maken met personen, doordat de persoon heel
vaak mishandeld is vroeger. De omgeving van de persoon zorgde voor de persoon zijn
problemen.
4. Men houdt er te weinig rekening mee dat sommige problemen (blijven) bestaan omdat
iemand gedragsmatig te weinig heeft geleerd. Soms mist iemand vaardigheden en moet de
cliënt op dat vlak wat leren.
Voorbeeld: iemand laat haar echtgenoot met geen andere vrouwen praten. Ze heeft nooit
geleerd van haar ouders dat je personen vrijheid moet kunnen durven geven en ze moet
vertrouwen.
Hoorcollege
De eerste stroming: De psychodynamische benaderingen (stroming)
Sigmund Freud: 1865 – 1939
Kernbegrippen:
1. Onderbewuste die (deels) ons gedrag bepaalt
2. Driftmodel
ES – ICH – UBERICH
Of
ID – EGO – SUPEREGO
3. Afweermechanismen