Samenvatting
Basiskennis
Aardrijkskunde
H2
–
Aarde
7
continenten:
1.
Europa
2.
Azië
3.
Afrika
4.
Noord
–
Amerika
5.
Zuid
–
Amerika
6.
Australië
(Oceanië)
7.
Antarctica
Kenmerken
aarde:
-‐
Draait
in
1
jaar
rond
de
zon
(+6
uur
verklaring
schrikkeljaar
eens
in
de
4
jaar)
-‐
Aarde
draait
in
24
uur
naar
rechts
om
as
(tegen
de
klok
in),
daarom
is
er
dag
en
nacht
-‐
Korst
à
mantel
à
kern
Kenmerk
zon:
Komt
op
in
het
oosten
en
gaat
neer
in
het
westen
Kenmerk
eb/vloed:
2
bulten:
hoogste
waterstand,
laagste
water
stand.
Doordat
de
aarde
draait:
6
uur
eb
en
6
uur
vloed
(twee
keer
per
dag)
Kenmerken
aardbevingen
en
vulkanen:
-‐
komen
voor
op
plekken
waar
breuklijnen
zitten
-‐
6
grote
korstplaten
op
de
aarde,
per
schok
een
aardbeving
2
soorten
vulkanen:
1.
Kegelvulkaan:
met
magma
uit
de
aardkorst:
stroperige
lava,
blijft
rondom
de
vulkaan
2.
Schildvulkaan:
met
magma
uit
de
mantel:
vloeibare
lava,
stroomt
meteen
weg
Kenmerken
rivieren:
-‐
Stroomafwaarts,
monden
uit
in
de
zee
-‐
nemen
sediment
mee
vanuit
de
gebieden
waar
ze
vandaan
komen
(keien,
grind,
zand,
klei).
Worden
steeds
kleiner.
In
Nederland
daarom
veel
zand
en
klei
in
benedenloop
van
de
rivieren
te
vinden.
-‐
uitslijpen
=
erosie
H3
–
Landschappen
op
aarde
Kenmerken
hooggebergten:
-‐
gebieden
hoger
dan
1500m
-‐
Alphen,
Pyreneeën,
Scandinavisch
Hoogland,
Kaukasus,
Andes,
Rocky
Mountains,
Himalaya.
-‐
Daling
temperatuur
0,8
graden
per
100m
-‐
Van
onder
naar
boven:
loofbomenà
naaldbomen
à
bergweiden
à
eeuwige
sneeuw
,
Soorten
klimaat:
1.
Tropisch
regenwoud
2.
Savanne-‐steppeklimaat
3.
Woestijnklimaat
4.
Middellandse
Zeeklimaat
5.
Zee-‐landklimaat
6.
Toendraklimaat
7.
Poolklimaat
8.
Hooggebergteklimaat
1.
Tropisch
regenwoud:
-‐
Liggend
rond
de
evenaar
-‐
Hele
jaar
veel
neerslag
-‐
Uitgestrekte
bossen
-‐
veel
planten
en
diersoorten
2.
Savanne-‐steppeklimaat:
-‐
Grenzen
aan
tropische
bossen
-‐
Minder
regen
wel
warm
-‐
Grasland
met
veel
bomen
en
struiken
-‐
Zo
weinig
neerslag
at
er
geen
bomen
meer
kunnen
groeien
3.
Woestijnklimaat:
-‐
Noord-‐Afrika
grootste
woestijnen
met
Australië:
Sahara
en
victoriawoestijn
-‐
Heel
droog,
nagenoeg
geen
planten
-‐
Behalve
plekken
met
water
onder
de
grond:
Oase.
-‐
Erg
warm,
Sahara
is
90%
zand.
Andere
woestijnen
veelal
rotsen
4.
Middellandse
Zeeklimaat:
-‐
Subtropische
gebieden:
Californië,
VS,
Zuid-‐Afrika,
Zuid-‐Australië
-‐
Ook
’s
winters
warm
genoeg
voor
palmbomen
en
olijfbomen
-‐
Zomer
is
warm
en
droog,
winter
is
zacht,
ook
periode
met
hevige
regenval.
Winter
evenveel
neerslag
als
in
Nederland
in
1
jaar
5.
Zee-‐landklimaat:
-‐
Zeeklimaat
in
de
buurt
van
open
zee,
aan
zee
vriest
het
in
de
winter
weinig:
door
temperatuur
van
zeewater,
afkoelen
gaat
langzaam.
Koele
zomers,
geen
streng
winters
-‐
Landklimaat
wel
strenge
winters
(Finland
en
Rusland),
warme
zomers.
Begroeiing
verschilt
per
zone.
Zuiden
zijn
loofbomen
te
vinden,
noorden
vaak
koud
voor
begroeiing.
6.
Toendraklimaat:
-‐
Alleen
laag
groeiende
struiken
en
planten
die
goed
tegen
kou
kunnen
-‐
Lange
winters,
sneeuw
-‐
Zomers
aantal
weken
temperatuur
boven
vriespunt.
De
bovenste
laag
ontdooid
dan
en
wordt
op
veel
plaatsen
drassig.
-‐
Permafrost=
permanent
bevroren
-‐
Dieren
hebben
dikke
vacht