Probleem 1 – Anorexia Nervosa
LD 1 – Wat is Anorexia Nervosa?
Anorexia is een complex psychosomatisch ziektebeeld, waarbij een afwijkend eetpatroon en een
verstoorde gewichtsregulatie voorkomen, die leiden tot ondergewicht en hormonale afwijkingen.
DSM-V criteria:
- Het beperken van de energie-inname t.o.v. de energiebehoefte
- Een intense angst/vrees om dik te worden of aan te komen
- Een stoornis in de manier waarop de persoon zijn lichaamsgewicht of lichaamsvorm ervaart
Er zijn 2 typen:
1. Het restrictieve type = vasten + veel bewegen
2. Het eetbuien-purgerende type = vasten + eetbuiten met compensatie
Kenmerken:
o Elk jaar 1300 jeugdigen, vooral meisjes (2/3)
o Begint vaak in de adolescentie (zelfbeeld opbouwen, veranderend gewicht, peers en
media invloedrijk, zelfstandigheid opbouwen, zelfcontrole en autonomie)
o Veel ontkenning door schaamte
o 34% komt in de GGZ, 10-15% mortaliteit, slechts 50% herstelt volledig
o Duurt gemiddeld 4 jaar
o Veel comorbiditeit (angst/depressie, slaap- en concentratieproblemen, ODD, borderline)
De gevolgen hangen af van:
1. De mate van ondergewicht
2. De snelheid van gewichtsverlies
3. Het geslacht van de patiënt (somatische klachten bij mannen erger)
4. De leeftijd van de patiënt
LD 2 – risicofactoren voor het ontwikkelen van Anorexia Nervosa
Individuele risicofactoren:
Geslacht en leeftijd
Lichaamsontevredenheid, disfunctionele denkpatronen m.b.t. lichaamsvorm en -gewicht
Internaliseren van het slankheidsideaal
Het hebben van negatieve stemmingen/gevoelens, sociale faalangst, angstigheid
Obsessieve persoonlijkheidstrekken, impulsiviteit
Gebrek aan zelfvertrouwen, lage zelfwaardering
Omgeving risicofactoren
Pesten met uiterlijk
Sociale druk ervaren om slank te zijn (slankheidsideaal), lijngedrag
Seksueel misbruik, negatieve stressvolle gebeurtenissen of omstandigheden
Disfunctioneel gezinssysteem, opvoedstijl ouders
Autoritaire vader lager zelfvertrouwen drive om dun te zijn+ ontevredenheid lichaam
Vaders die veel tijd op hun werk doorbrengen lager BMI kind (vader-hongerstress)
Biologische risicofactoren
Genetische kans, persoonlijkheidstrekken zijn erfelijk, borderline of depressie ouders
Familieleden met psychiatrische problemen, eetstoornissen, zwaarlijvigheid
Vroege menstruatie
Neuro-endocrinologie (verandering in energiebalans gaat samen met hormonen)
Diabetes (dan let je toch al op je eten)
Kinderen van tienermoeders
1
, Als moeder zelf ook anorexia/ondergewicht heeft kleine baby’s, laag geboortegewicht
Vroeggeboorte i.c.m. laag geboortegewicht (dysfunctie hypothalamus, meer hormonen)
Vroeggeboorte/geboortetrauma hersenschade honger en verzadigingsgevoel niet correct
Culturele risicofactoren
Internalisering van het slankheidsideaal (Westers)
Culturele invloeden
Negatieve lichaamsbeleving en extreem lijngedrag
Beschermende factoren
o Sport uitoefenen
o Hoge zelfwaardering, optimistische levenshouding
o Hoge frequentie gezinsmaaltijden
o Hoog BMI ouder
LD 3 – invloed van de omgeving op de uiting van anorexia
Invloedt van de familiecontext op de emotieregulatie van kinderen:
1. Observatie en modelling = kinderen leren door observeren van emotionele uiting
Modellinghypothese emotionele profielen en interacties van ouders leert
kinderen welke emoties acceptabel zijn en wat wordt verwacht
Emotiebesmetting totale hoeveelheid emotie in het gezin kan leiden tot
negatieve emotie bij het kind
Social referencing en modelling kijken naar een ander om te weten hoe je
moet reageren, denken of voelen over bepaalde prikkels of gebeurtenissen
2. Emotie-gerelateerde opvoedpraktijken = specifiek ouderlijk gedrag dat wordt
bepaald door inhoud en socialisatiedoelen
Emotie-coaching ouders zijn zich bewust van emotie van hun kind, gebruiken
het voor intimiteit of onderwijs en ondertitelen de emotie en lossen hem op
Ouderlijke reacties op emoties specifieke reacties op emoties van kinderen
hebben invloed op de emotieregulatie van kinderen
Ouderlijke aanmoediging van en waargenomen controle over emoties kinderen
hebben aanpassingsproblemen als ouders uiting negatieve emoties sterk
ontmoedigen of aanmoedigen
Leren over emotieregulatie strategieën opzettelijk strategieën aanleren voor
het reguleren van emoties
Niche-picking selectief kiezen of vermijden dat kinderen emotionele stimuli
ervaren
3. Emotioneel gezinsklimaat = relatiekwaliteiten (hechting, huwelijk, opvoedstijl) en
hoeveelheid positieve en negatieve emoties die familieleden vertonen
Ouder-kind gehechtheid veilige hechting leidt tot effectieve emotieregulatie
Opvoedstijl verschillende opvoedstijlen zijn verschillend geassocieerd met
emotionele en sociale ontwikkeling van kinderen
Ouderlijke expressie hoeveelheid emotie (positief en negatief) die verbaal en
non-verbaal in de familie tot uiting komt
Huwelijkse relaties context binnen het gezin, waarbinnen kinderen adaptieve
en/of slecht aangepaste manieren leren om conflicten op te lossen en
gerelateerde emoties te beheersen
Invloed van familiefunctioneren op de emotieregulatie van kinderen:
Meer warmte en sensitiviteit van ouders leidt tot betere emotieregulatie
Een positief en samenhangend gezinsklimaat leidt tot betere emotieregulatie
2
,3 modellen:
Het interparental indirect effects model is het best passende model.
Verband van vroegere interacties met ouders met impliciete & expliciete zelfwaardering
o Herinneringen van zorgzame interacties hogere impliciete zelfwaardering
o Meer zorgzame ouders hogere impliciete en expliciete zelfwaardering
o Overbezorgde ouders lagere impliciete zelfwaardering
o Ouderlijke permissiviteit (toegeeflijkheid, wisselend) lagere expliciete zelfwaardering
LD 4 – Interventies voor de behandeling van Anorexia Nervosa
1. Motivationeel interview
Hier wordt vaak mee gestart, omdat anorexia-patiënten sterk ambivalent tegenover
behandeling staan
2. Psycho-educatie
Uitleggen wat er aan de hand is, waarom dat een probleem is en waarom het nodig is
om te behandelen.
Ook voorbereiding op de behandeling kan hieronder vallen
3. Family Based Treatment (FBT)
Ouders krijgen een actieve rol (experts), de band tussen ouder en kind wordt gebruikt
Het familiefunctioneren wordt verbeterd, aanpassingen maken in voeding
3 fasen: 1) De ouders zich niet verantwoordelijk laten voelen voor de stoornis
2) Ouders helpen de controle terug te krijgen over het eten en gewicht
3) Gezonde relatie opbouwen tussen ouders en adolescent
4. Adolescent Focused Therapy (AFT) / Individually Based Approach (ABA)
Gericht op het verbeteren van autonomie, self-efficacy, individualisatie en assertiviteit
Patiënt aanmoedigen aan te komen+normaal te eten en emoties identificeren+definiëren
3 fasen: 1) Motivatie evalueren, psychologische bezwaren formuleren, rapport opstellen
2) Separatie en invidivualisatie stimuleren, negatieve effecten leren tolereren
3) Afloop en beëindiging
5. Cognitieve Gedragstherapie (CGT) / CBT-E voor eetstoornissen
3
, Gedachten over gewicht en vorm zijn verstoord en moeten omgebogen worden tot
positieve gedachten.
Doen: bewustmaken van het probleem, eetdagboek bijhouden, monitoring, samen
problemen oplossen, gedragsexperimenten, cognitieve herstructurering
6. Voedseladvies en counselling
Kan ook juist leiden tot obsessie met voeding
7. Klinische/ambulante zorg
Onduidelijk welke beter is
- Je komt wel andere patiënten tegen
- Opname kan leiden tot onnodige scheiding van vrienden en familie
8. Medicatie voorschrijven
Vaak voor de comorbide aandoeningen
9. Cognitieve Remediation Therapy (CRT)
Behandeling van inefficiënte cognitieve processen, zodat patiënten meer het geheel gaan
zien
Vaak als aanvullende behandeling, om bijvoorbeeld motivatie te verhogen
10. Dialectische Gedragstherapie (DBT) / Emotieregulatie (ER)
Emotieregulatie is vaak niet goed ontwikkeld, dus er zijn moeilijkheden bij zelfregulerend
gedrag
11. Gezinstherapie
De gezinsleden maken deel uit van het behandelteam
3 fasen: 1) Focus op weer laten eten van de patiënt door de ouders (brusjes=steunend)
2) Gezinsissues aanpakken die normaal eten in de weg staan
3) Globale gezinsinteracties, relatie tussen ouders en ontwikkelingstaken
Probeer altijd te beginnen met simultane aanpak: tegelijk behandelen van het kind en de
ouder(s). Je behandelt op twee fronten tegelijk.
Ook doe je altijd een motivationeel interview (als dat nodig is) en psycho-educatie.
Later kan je dan overgaan op individuele therapie of familietherapie.
Vaak is een integrale behandeling nodig: richten op zowel de patiënt als de thuissituatie.
4