Verpleegkundige en medische kennis
Week 1
Medische kennis, de student kan:
1. Benoemen hoe de fysiologie van pijn in elkaar steekt en weet daarbij aan te geven welke soorten
en oorzaken van pijn bestaan.
a. Daarbij aangeven welke categorieën pijn er bestaan
b. Hoe het eigen pijnstillingssysteem van het lichaam werkt
c. Welke vormen van hoofdpijn er bestaan
d. Aangeven welke hersengebieden / neurotransmitters betrokken zijn bij pijnwaarneming
International Association for the Study of Pain (IASP):
Een onplezierige, sensorische en emotionele gewaarwording. Deze wordt geassocieerd met actuele of
potentiële weefselbeschadiging of beschreven in termen van beschadiging. Pijn is subjectief, ieder
individu leert het woord pijn te gebruiken op basis van ervaringen met weefselschade.
• Onaangenaam, emotie, individuele ervaring, subjectief
• Relatie met weefselschade, maar het is niet hetzelfde want houdt niet rekening met
emotionele pijn en pijn als gevolg van functiestoornissen.
• Leerervaringen spelen een rol
• Pijn is een waarschuwing van het lichaam
• Psychogene pijn → pijn zonder lichamelijke afwijking waarbij geestelijke factoren rol spelen
• Functionele pijn → lichamelijke pijn waarbij geen afwijkingen worden gevonden
Oude definitie: pijn is wat de patiënt zegt dat het is en treedt op wanneer de patiënt zegt dat het
optreedt.
Pijn wordt ervaren als de pijndrempel wordt overgeschreden. De pijnbeleving en -tolerantie worden
onder andere bepaald door eerdere ervaringen, de emotionele toestand van de patiënt en sociaal-
culturele factoren. Pijntolerantie: de mate waarin de pijn verdragen wordt en dit bepaalt hoe
iemand met de pijn omgaat.
Oorsprong pijn
Somatisch (nociceptief) → lichaam
➢ Duidelijk gelokaliseerd en scherpe pijn. Gaat uit van huid, bindweefsel, spierweefsel of bot.
Visceraal → organen
➢ Gaat uit van inwendige organen in buik- en borstholte en is meestal diffuus.
Neuropathisch → zenuwen
➢ Veroorzaakt door druk op of beschadiging van zenuw zelf.
Gerefereerd → geprojecteerd vanuit een andere plaats
➢ Bijvoorbeeld appendicitis; pijn wordt gevoeld in rechteronderbuik ook al ligt probleem dieper
Soorten pijn
Duur: Oorzaak:
➢ Acuut (kort, plotseling ontstaan, ➢ Nociceptieve pijn
verdwijnt na tijdje, < 6 maanden) ➢ Neuropathische pijn
➢ Chronisch (pijnduur > zes maanden)
,Nociceptieve pijn of somatische pijn heeft meestal een aanwijsbare oorzaak, waarbij pijnsignalen
langs pijnbanen/pijnneuronen en het ruggenmerg naar de hersenen gaan. De behandeling is met
medicatie die de overdracht van de impulsen langs de pijnbanen blokkeren.
Neuropathische pijn wordt veroorzaakt door problemen in het zenuwstelsel zelf, maar de precieze
oorzaak is doorgaans moeilijk aan te wijzen en moeilijk te behandelen. Tot deze aandoeningen
behoren trigeminusneuralgie (aangezichtspijn), gordelroos, MS, diabetische neuropathie. Dit kan tot
uiting komen in hyperalgesie, paresthesie en allodynie.
Nociceptoren en geleiding naar het CZS
Aan het distale uiteinde van afferente nociceptieve neuronen (pijnneuronen) bevinden zich
nociceptoren. Dit zijn vrije zenuwuiteinden die reageren op pijnprikkels als: druk, temperatuur,
(chemische) mediatoren (zoals histamine, prostaglandine).
Pijntheorie = gate control-theorie = poorttheorie
Dit houdt in dat pijnprikkels door gespecialiseerde nociceptoren (A-delta en C-vezels) naar de
substantia gelatinosa (dorsale wortel) in de achterhoorn van het ruggenmerg worden vervoerd. Dan
via synaps naar thalamus (hersenen) → via thalamocorticaal neuron naar hersenschors
Doorgegeven door:
A-delta (A-δ vezels)
• Gemyeliniseerd, (redelijk) snel
• Scherpe pijn, gelokaliseerd
• Reageren vooral op mechanische prikkels (knijpen/prikken)
• De dikke A-delta vezels geleiden geen pijnprikkels, zijn voor fijne tast, druk en vibratiezin
• De dunne A-delta vezels bevinden zich in huid en diepere organen en geven pijnprikkels door
C vezels
• Niet gemyeliniseerd, langzaam
• Doffe pijn, brandend, schrijnend, zeurend, vaag gelokaliseerd
• Reageren op mechanische, thermische en chemische prikkels (warmte/irriterende stoffen)
• Geven pijnprikkels door
Nociceptie en pijn zijn fysiologisch, neurologisch en psychologisch complex.
Pijn door ‘oversturing’ van zintuigen
• Snelle temperatuurverandering
• Fel licht
• Plotseling hard geluid
Op basis van verwachtingen:
• Verwacht je iets kouds en het is heet → pijn
• Haal je iets heets uit de oven, dan zet je je schrap → snel pijn, heftige pijnreactie
,Het eigen pijnstillingssysteem van het lichaam (het aangrijpingspunt voor opioïde geneesmiddelen
zoals morfine en codeïne). Het pijnstillingssysteem remt de pijngeleiding in de synapsen van het
ruggenmerg.
Ontsteking is een niet-specifieke immuunreactie op verwonding, schadelijke chemische stoffen en
microbiële ziekteverwekkers. Er ontstaat rubor, calor, tumor, dolor en functio laesea. De capillairen
verwijden zich en gaan lekken, daardoor rood en warm. Plasma dat uit capillairen lekt, vormt tumor,
tumor drukt op de pijnreceptoren. Ontstekingsreactie: vaatverwijding → toename vasculaire
permeabiliteit en weglekken plasma → migratie neutrofielen uit bloed naar beschadigde gebied.
Plasma-eiwitten komen in contact met beschadigd gebied en stollingseiwitten helpen het bloeden te
stoppen. Kininen stimuleren vaatverwijding, vergroten de permeabiliteit en prikkelen pijnreceptoren.
Mestcellen (behorend tot de granulocyten) maken bij verwonding of prikkeling allerlei mediatoren
vrij. De mediatoren trekken neutrofielen aan die uit het bloed naar het ontstoken gebied migreren
waar ze bacteriën fagocyteren. Geven mediatoren af, waaronder histamine; veroorzaakt
vaatverwijding en vergroot permeabiliteit. Fagocytose is het opeten van cellen, neutrofielen en
macrofagen zijn grote immuuncellen die bacteriën opnemen en vernietigen.
Prostaglandinen zijn belangrijke mediatoren in het ontstekingsproces. Ze versterken de werking van
histamine en bradykinine. Het verhoogt daarnaast ook de lichaamstemperatuur, met koorts tot
gevolg. Enzym COX-2 → prostaglandine E2 → ontstekingsreactie. Enzym COX-1 → productie
prostaglandinen voor homeostase (dus niet voor ontstekingsreactie).
Vormen hoofdpijn
Gewone hoofdpijn; kent vele oorzaken (te hoge spierspanning, allergie, schadelijke dampen,
obstipatie, hersentumor etc.). soms gepaard met misselijkheid, braken en overgevoeligheid voor licht
en geluid. Huismiddeltjes zijn rust, paracetamol en NSAID’S zoals ibuprofen en acetylsalicylzuur.
Hebben donkere en rustige ruimte nodig met koude kompressen. Twee ernstigere vormen:
1. Clusterhoofdpijn
Een plotselinge eenzijdige scherpe, stekende pijn, vaak rondom ogen of slapen. Oorzaak
onbekend, maar te maken met drukverschillen in hersenvaten. Aanvallen zijn aanvalsgewijs,
pijn zo hevig dat je niet rustig kan blijven zitten of liggen. Anders dan bij migraine wekken
licht, geluid of geuren geen misselijkheid of braken op. Behandeling: sumatriptan subcutaan
of per neusspray of inhalatie van 100 procent zuurstof.
2. Migraine
Vaker bij vrouwen dan mannen, symptomen: enkelzijdige bonzende hoofdpijn, misselijkheid,
braken en overgevoeligheid voor licht, geluid en bepaalde geuren. Soms wordt de
migraineaanval vooraf gegaan door aura of prodroom. Oorzaak onbekend, stoppen met pil of
in overgang schijnt te helpen. De concentratie van de neurotransmitter serotonine en NO
(vaatverwijder) spelen rol in pathogenese van migraine. Vaak hebben migrainepatiënten een
foramen ovale. Kan ook genetisch bepaald zijn. Behandeling: bedrust in donkere en rustige
ruimte en verlichten van symptomen met bv anti-emetica in combinatie met paracetamol,
carbasalaatcalcium of een NSAID. Bij onvoldoende effect → triptaan of ergotamine.
, Hersengebieden en neurotransmitters bij pijnwaarneming
Vanuit lichaam naar hersenschors (cortex cerebri), deze verwerkt pijn (en andere waarnemingen).
Lobus temporalis (slaapbeenkwab) → geluid verwerken
Lobus parietalis (wandbeenkwab) → de lokalisatie, aard en ernst van de pijn verwerken
Thalamus → schakelstation voor alle zintuigelijke informatie van zintuigen naar hersenkwabben
Hypothalamus → regelende invloed op ons gedrag
Nociceptie (het waarnemen van de pijn) – perceptie (resultaat van het waarnemen)
Nociceptie omvat vier processen:
1. Transductie (pijnprikkels worden door nociceptoren omgezet in elektrische signalen)
2. Transmissie (voortgeleiding elektrische prikkels via ruggenmerg naar hersenstam en
thalamus, vanuit hieruit gaat prikkel naar desbetreffende hersenkwab voor waarneming)
3. Modulatie (de manipulatie door de hersenen, waarbij pijnsignalen versterkt of onderdrukt
worden, onderdrukking (analgesie/pijnvermindering) m.b.v. endorfinen en enkefalinen.
➢ ruggenmerg
➢ brein
4. Perceptie
Behandeling pijn
- Gericht op verlichting pijn met zo min mogelijk bijwerkingen.
- Acute of chronische pijn → medicatie op recept, zoals opiaten
- Psychologische behandeling en begeleiding kunnen angst en onzekerheid verminderen
- De behandeling van lichaam zelfgemaakte opiaten (endorfinen en enkefalinen). Deze
onderdrukken pijn die ontstaat door ontstekingsreactie die is geinduceerd door substance P
(peptiden), en neurotransmitter die afgegeven wordt door de pijnvezels zodra de pijnprikkel
de achterhoorn bereikt.
Verpleegkundige kennis, de student kan:
1. In eigen woorden de betekenis van de kernbegrippen uitleggen horende bij de CanMEDS-rollen 1
Zorgverlener en 2 Communicator en 3 Samenwerkingspartner.
2. Benoemen wat de verschillende verpleegkundige diagnosen van pijn inhouden, inclusief hoofd- en
andere kenmerken.
3. Weergeven welke 4 interventies volgens het veiligheidsprogramma als “good practices” voor
vroege herkenning en behandeling van pijn zijn aangegeven
4. De verschillende categorieën van niet farmacologische interventies benoemen en kan per
categorie voorbeelden benoemen.
5. De soorten indicatoren voor beoordeling pijn benoemen en weet per indicator voorbeelden aan te
dragen.
6. de verschillende meetinstrumenten benoemen en toepassen bij het klinisch redeneren, en
aangeven welke invloed pijn heeft op het herstel van mensen en/of het welbevinden.
7. de voor- en nadelen benoemen van de verschillende meetinstrumenten
Pijnmodulatie
• Perifeer
➢ paracetamol etc.
• Ruggenmergniveau
➢ ruggenprik
• Brein-hersenstam-niveau
➢ opioïden
➢ gedragstherapie