10 voor biologie
Hoofdstuk 14 - Circulatie
Circulatiestelsel
Bloedvatenstelsel Hart, bloedvaten en bloed
Lymfatisch stelsel Weefselvloeistof
Taken zijn:
Aanvoer van voedingsstoffen maagdarmkanaal > bloed > organen
en weefsels
Afvoer van afvalstoffen bloed en lymfe >
uitscheidingsorganen
Transport van gassen bijv. O2 en CO2
Transport van hormonen en beschermende stoffen
Verspreiding van warmte
Bloed
Bloedplasma - 91% water, wat dient als warmtebuffer en oplosmiddel
- 1% opgeloste zouten (Na, Ca, K) voor osmotische waarde (0,9%
NaCl) - Carbonaationen (HCO3-), die CO2
vervoeren
- Bloedgassen (O2, CO2, N2)
- Bloedeiwitten worden in de lever gemaakt, bepalen de viscositeit
van het bloed en houden de PH en osmotische waarde constant:
Albumine, langgerekt, speelt een rol bij colloïd-osmotische
waarde
Globuline, bolvormig, transporteert, immunoglobulinen zijn
antistoffen
Fibrinogeen laat bloed stollen (serum stolt niet)
Bloedcellen - 95% rode bloedcellen (hemoglobine en water) hebben geen kern,
mitochondriën of grote organellen en zijn soepel. Hemoglobine zorgt
voor rood, bevat ijzer en kan O 2 vervoeren. Rode bloedcellen
bepalen je bloedgroep.
- Witte bloedcellen (leukocyten): monocyten, lymfocyten en
granulocyten
- Bloedplaatjes (celfragmenten) hebben geen kern of organellen, wel
een membraan en bepalen de plaatjesfactor > bloedstolling.
Bloedcellen worden door mitose gevormd uit stamcellen in het rode beenmerg.
Beschadiging > bloedplaatjes scheuren open en laten plaatjesfactor vrij > plaatjesfactor zorgt voor
omzetting van protrombine naar trombine > trombine zorgt voor omzetting van fibrinogeen in fibrine
(positieve terugkoppeling). Fibrine vormt een netwerk, waarin rode bloedcellen worden gevangen >
korstje + wondvocht (serum). Histamine zorgt voor vatverwijding > fibrine verdwijnt.
De kettingreactie bij de stolling wordt stollingscascade genoemd. Te veel of te weinig stollen leidt tot
trombose en hemofilie.
, Hart 1 - bovenste holle ader 6 - rechterkamerwand 10 - slagaderkleppen
2 - rechterboezem 7 - aorta 11 - harttussenschot
3 - pezen 8 - longslagader 12 - linkerkamerwand
4 - papillairspiertjes 9 - linkerboezem 13 - hartpunt
5 - onderste holle ader
In elk deel van het hart staan alle spiervezels in verbinding. Na een
samentrekking is een refractaire periode. Papillairspiertjes zorgen ervoor
dat hartkleppen niet naar de verkeerde kant doorslaan. De binnenkant van
een hart is bekleed met dun en glad endotheel. Door het hartzakje met
vloeistof wordt wrijving tussen hart en organen vermindert. De
hartspieren krijgen O2 e.d. via hartcirculatie: de kransslag- en kransader.
Grote omloop: linkerkamer > aorta > lichaamsslagaders > organen en weefsels > holle aders >
rechterboezem.
Kleine omloop: rechterkamer > longslagaders > longen > longaders > linkerboezem.
Het hart heeft een eigen besturing, het prikkelgeleidingssysteem:
1 - sinusknoop verzameling hartspiercellen, die impulsen vormt voor
boezems
2 - AV-knoop zenuwknoop, die impulsen stuurt naar de bundel van
His
3 - bundel van His draagt impulsen over aan purkinjevezels
4 - bundeltakken
5 - purkinjevezels laten de wand samentrekken
Het bloeddrukregulatiecentrum in het verlengde merg stimuleert het aantal
impulsen van de sinusknoop. Adrenaline verhoogt het aantal impulsen. Een
samentrekkend hart creëert kleine stroomstoten, waarmee een
elektrocardiogram (ECG) kan worden gemaakt. Een ECG vertoont 3 pieken:
de P-top: elektrische activiteit van de sinusknoop en de
boezemwand (boezemsamentrekking = boezemsystole)
de QRS-top: prikkelgeleiding door de kamers. Daarbij
worden achtereenvolgens de AV-knoop, de bundel van His
en de hartspiercellen in de wand van de kamers geprikkeld
(kamers trekken samen = kamersystole)
de T-top: ontspanning = diastole van de kamers, geeft ook
stroompje
Hartcyclus
Fase 1 (0,0 – 0,4): passieve vullingsfase / hartpauze – boezems en kamers zijn ontspannen.
Druk is laag, waardoor bloed wordt aangezogen. Hartkleppen zijn open, halvemaanvormige
kleppen zijn dicht (zorgt ervoor dat bloed niet terugstroom uit slagaders, dichtvallen creëert
1e harttoon).
Fase 2 (0,4 – 0,5): Actieve vullingsfase – sinusknoop leidt tot boezemsystole. Kamers stromen
vol en hartkleppen worden geopend.