Behandelingsmethodiek
Week 5 en week 6 Trainingsprocedure en flowchart
Aanleren van vaardigheden via een trainingsprocedure.
Deze trainingsprocedures worden gebruikt bij ontwikkelingsstoornissen.
Het gaat nog steeds om directe technieken: we gaan direct met de cliënt aan de slag. In blok B gaat
het meer om observeer gedrag. In blok A gaat het meer om cognitieve vaardigheden.
Drie elementen staan centraal in een trainingsprocedure:
- Doelgedrag van de training
- Prompting: welke hulp ga je geven.
- Reinforcement: zorgen ervoor dat de kans dat het gedrag gaat plaatsvinden, vergroot wordt.
Het weergeven van de trainingsprocedure in een flowchart, dat is het doel.
Doelgedrag van training
Doelgedrag dat bestaat uit:
- Single response: het geven van een boek. Op vraag wordt door de trainee een boek gegeven.
- Response chain; het kopen van een boek. Bestaat uit meerdere stappen. Je moet
bijvoorbeeld naar een winkel gaan, het boek selecteren en het boek betalen.
De ene stap is het begin van de volgende stap. Het verdelen van een taak in verschillende
stappen, noemen we een taakanalyse.
Het doel van de training is dat het doelgedrag onder controle komt te staan van de natuurlijke
stimulus.
Antecedent: de vraag ‘Zou je mij het boek willen geven?’.
Behaviour: de respons ‘Het geven van het boek’. Iets dat het kind doet of zegt na het antecedent.
Consequence: een dankjewel, een glimlach.
Bij de natuurlijke stimulus laat de cliënt het doelgedrag dan zelfstandig zien. Meestal is de natuurlijke
stimulus een fysieke of zintuiglijke stimulus (zoals honger of dorst) en is dit geen vraag van een trainer
of begeleider. Het doel van de training is vaak om de cliënt zelfstandiger te laten functioneren en
daarom is het meestal niet de bedoeling dat het doelgedrag onder controle komt te staan van
opdrachten of vragen van een begeleider of andere opvoeder. Het is dus de bedoeling dat de cliënt
uiteindelijk het doelgedrag zelfstandig laat zien na het optreden van de natuurlijke stimulus.
Stel je hebt een verstandelijke beperking en je weet niet zo goed wat er bedoeld wordt met deze
vraag, dan kun je extra hulpmiddelen inzetten, zodat je toch de gewenste respons ‘het geven van het
boek’ gaat krijgen.
Prompt
Dit kan op verschillende manieren en hier zetten we hulpmiddelen bij in, dit noemen we een prompt.
Middels een prompt lokken we het gedrag dat wij willen zien, kunstmatig uit.
Een prompt: extra stimuli die je gaat toevoegen aan de natuurlijke stimuli, zodat het boek
daadwerkelijk in handen gekregen wordt.
- Verbaal: geef me het boek en ik wijs naar het boek.
- Gebaar: het wijzen naar het boek.
- Model: voordoen.
- Fysiek: hand pakken en samen het boek pakken en geven.
Oma wil iets leren op de computer:
- Modellen: voordoen.
- Verbaal: stap voor stap instructies geven.
Prompting procedures
Hoe ga je de hulp in de vorm van een prompt opbouwen of afbouwen tijdens de training?
- Least-to-most prompting
, Je bouwt de intensiviteit van de ondersteuning op. Dit wordt vaak gebruikt als de cliënt de taak
al kan, maar waarbij er nog niet voldoende stimuluscontrole is. Je bouwt de hulp op, totdat de
cliënt voldoende hulp ontvang om de handelingen zelf uit te voeren.
Bij deze procedure krijgt de cliënt eerst de natuurlijke stimulus te zien en vervolgens krijgt
hij/zij 5 seconden om te reageren. Indien de cliënt niet reageert, wordt de minst intensieve
prompt ingezet.
- Most-to-least prompting
Je bouwt de intensiviteit van de ondersteuning af. Gebruik je vaak als er een nieuwe taak
aangeleerd moet worden. Je stimuleert dat er succeservaringen plaatsvinden. Deze
procedure begint vaak met fysieke ondersteuning en eindigt met verbale instructies.
Wanneer een cliënt 5x adequaat reageert op een fysieke prompt, wordt er over gegaan naar
modelling.
- Graduated guidance
Je begint met veel fysieke ondersteuning en tijdens de ondersteuning bouw je dit direct af als
je merkt dat de cliënt de taak overneemt. Je begint dus met de hoeveelheid ondersteuning die
de cliënt nodig heeft. Fysieke ondersteuning kan bijvoorbeeld verminderd worden in
intensiteit, maar ook in locatie (eerst ondersteuning met de gehele hand, daarna met 1
vinger).
Bij least-to-most prompting maak je de hele stap met gelijke fysieke ondersteuning af. Bij
graduated guidance kan het zijn dat de fysieke ondersteuning tijdens de uitvoering van een
stap afneemt.
- Time delay
Tussen de natuurlijke stimulus en de prompt wordt een tijdsbestek toegevoegd van
bijvoorbeeld 5 seconden. Dit kan constant (telkens 5 seconden) of progressief (ene keer 3
seconden, andere keer 5 seconden).
Je start altijd met 0 time delay. Direct na de natuurlijke stimulus geef je een prompt. Pas
daarna ga je een time delay invoeren.
Voorbeeld: tijdens een trainingssessie kreeg elk kind een aantal plaatsjes te zien waarvan er
één onbekend was. Vervolgens kreeg het de opdracht om te benoemen wat het op tafel zag.
Vrijwel direct nadat het kind aanstalten maakte om het onbekende plaatje aan te wijzen, gaf
de trainer het verbale model ‘wat is dat?’. In opeenvolgende trials werd dit model telkens op
een later tijdstip gegeven, conform een time-delay procedure. Het kind werd beloond telkens
wanneer het deze vraag stelde voordat de trainer de prompt (het verbale model) gaf.
Incorrecte of geen responses werden genegeerd, waarna de volgende trial begon.
Response shaping
Hier gaat het om gedrag dat moeilijk te prompten is. Je vormt het gedrag.
Bijvoorbeeld ‘het maken van oogcontact’. Het is moeilijk om oogcontact fysiek te ondersteunen. Je
gebruikt iedere keer dezelfde prompt. Dus bij het maken van oogcontact, zeg je telkens ‘kijk mij eens
aan’. Je verlegt het niveau, afhankelijk van af jij het als trainer goed vindt.
1e keer: voldoende als hij even kijkt.
2e keer: voldoende als hij even kijkt en zijn hoofd naar jou toe draait.
3e keer: voldoende als hij zijn hoofd naar jou toe draait en langer kijkt.
Response chain, de volgorde aanleren
- Forward chaining
Stap 1 in sessie 1. Stap 1 en 2 in sessie 2. Stap 1, 2 en 3 in sessie 3.
- Backward chaining
Je doet de taak zelf als trainer en de laatste stap moet de cliënt zelf doen. Dit wordt vaak
gebruikt bij taken die langer duren en waarbij er een directe reïnforcer achteraan komt.
De kamer opruimen is best een lange taak. Je kiest er als trainer voor om zelf heel de kamer
te doen en om de cliënt het laatste stof op te laten vegen. De cliënt krijgt direct een reïnforcer,
omdat de kamer is opgeruimd.
Hetzelfde geldt bij het aantrekken van een jas. De trainer doet de jas aan. De cliënt doet de
rits dicht. De cliënt krijgt direct een reïnforcer, omdat hij naar buiten kan.
- Total task presentation
Sommige taken kun je maar in één keer doen, omdat er een natuurlijke reïnforcer is. Je
presenteert de hele taak. Een voorbeeld hiervan is ‘fietsen’.
, Reinforcer
Behalve prompt zijn er ook reinforcers die je kunt inzetten. Die worden na het optreden van een
correcte respons (na het optreden van doelgedrag) extra toegevoegd. Dit zorgt ervoor dat de cliënt
extra gemotiveerd wordt om het doelgedrag uit te voeren. De reinforcer is afhankelijk van de persoon.
Het is belangrijk om te onthouden dat mensen met ontwikkelingsachterstand niet altijd kunnen
beredeneren dat hun gedrag een positieve consequentie heeft. De C kunnen zij niet goed
beredeneren. Vandaar dat er reïnforcers toegevoegd worden zodat het gedrag gecontroleerd wordt.
Je maakt gebruik van preference assessment.
Voorbeeld: Wat zie je als beloning na een dagje studeren? Voor de een is een boek lezen een
reïnforcer en voor de ander is chocolade een reïnforcer.
Je wilt niet dat er altijd een reinforcement volgt. Je gaat de ene keer wel een reïnforcer geven en de
andere keer niet.
Je begint wel altijd met een reinforcement, zodat de cliënt weet waar hij het voor doet. Dit bouw je af.
Schema van reinforcement:
Je houdt met twee dingen rekening: geef je het na een bepaalde tijdsduur of geef je het na een aantal
correct aantal responses.
Je kunt ook rekening houden met: geef ik het na elke correcte 5e respons of geef ik het gemiddeld na
elke 5e correcte respons.
- Continu: na iedere correcte respons, dien je een reïnforcer toe.
- Interval (tijdsduur) vs ratio (aantal)
Interval: na iedere 2 minuten reïnforcer.
Ratio: na een aantal correcte responses reïnforcer.
- Variabel (gemiddeld) vs fixed (ik geef elke 5e keer een beloning)
Variabel: na gemiddeld drie correcte responses een reïnforcer, soms na 2, soms na 3.
Fixed: na iedere twee minuten reïnforcer. Na iedere 3 e correcte respons.
Als trainer is het fijn om variabel te bekrachtigen, omdat:
- Dit maakt het proces flexibel.
- De reïnforcer sterker wordt naarmate de cliënt het niet verwacht.
- Het dan gemakkelijker is om een reïnforcer te verminderen (uit te faden).
Voorbeeld van reinforcement:
- FR5: fixed ratio 5: precies na elke 5e correcte respons volgt er een beloning.
- CRF: continu ratio fixed: na iedere correcte respons een reïnforcer.
- VR4: variabel ratio 4: na gemiddeld iedere 4e correcte respons een reïnforcer. Je moet
bijhouden wanneer je een reïnforcer geeft, waarbij het gemiddeld 4 moet zijn.
- FR6: fixed ratio 6: na iedere 6e correcte respons een reïnforcer.
- FI2: fixed interval 2: na ieder interval van 2 minuten, als er dan een correcte respons
plaatsvindt, een reïnforcer.
Het gaat altijd over correcte responsen. Ook bij interval moet er een correcte respons zijn, voordat de
reïnforcer wordt gegeven, ondanks de tijdslimiet die je aanbrengt.
Flowchart
- Visuele weergave van de trainingsprocedure met het doelgedrag, de prompts en de
reïnforcers. Het verheldert de acties en de volgorde van deze acties.
- Toets van beschreven trainingsprocedure. Als je een flowchart in artikel ziet staan, kun je
controleren in de procedure of deze helemaal volledig is.
- Hulpmiddel voor trainer tijdens trainingssessie. Het is onhandig als je een training aan het
uitvoeren bent, om een lap tekst erbij te hebben. Een flowchart kan als ondersteuning dienen.
- De flowchart structureert, maar geeft ook beslismomenten weer (in een training; ga ik dit doen
of ga ik dat doen, moet ik wel belonen of niet).
- Er zit een flow in: het loopt nergens dood.
Flowchart symbolen
- Start en stop in rond figuur.