Kennistoets 6 uitgewerkt GVE-4.KT6-17
Anatomie en fysiologie in gezondheid en ziekte
Hoofdstuk 1 Inleiding tot het menselijk lichaam
Anatomie is de leer van de bouw van het lichaam en de fysieke relaties tussen de systemen
van het lichaam. Fysiologie is de leer van de werking van de systemen en de vele manieren
waarop ze door geïntegreerde samenwerking het leven en de gezondheid van het individu in
stand houden. Pathologie is de leer van de afwijkingen en de wijzen waarop deze het
normale functioneren van het lichaam aantasten, met als gevolg dat er ziekten ontstaan.
Niveaus van het lichaam:
- Atomen vormen moleculen, waar het lichaam er een enorm aantal van bezit
- Cellen zijn de kleinste onafhankelijke eenheden van de levende materie.
o Elke cel is gespecialiseerd en vervult een specifieke functie die voorziet in een
behoefte van het lichaam
- Weefsels zijn cellen die overeenkomen in vorm en functie
- Organen bestaan uit verschillende soorten weefsels en zijn geëvolueerd om een
specifieke functie uit te voeren.
- Orgaanstelsels/systemen bestaan uit een aantal organen/weefsels die samen
bijdragen aan één of meer vitale functies van het lichaam.
De externe omgeving of het milieu extérieur omringt het lichaam en is de bron van zuurstof
en voedingsstoffen. Het milieu intérieur is het vocht dat de lichaamscellen omspoelt. Men
noemt dit de interstitiële of weefselvloeistof.
Elke cel heeft een omhulsel: een celmembraan die de milieus binnen en buiten de cel
scheidt. Door hun structuur hebben membranen bepaalde eigenschappen, met name
selectieve permeabiliteit of semipermeabiliteit. Dit regelt de beweging van moleculen in en uit
de cel en maat het mogelijk dat de cel de eigen interne samenstelling regelt.
De samenstelling van het milieu intérieur wordt uiterst nauwkeurig gereguleerd. Hierdoor
ontstaat er een relatief stabiele toestand, homeostase. De homeostase wordt gehandhaafd
door systemen die veranderingen in het milieu intérieur opsporen en daarop reageren. Deze
heeft 3 componenten:
- Detector, geeft informatie door aan controlecentrum
- Controlecentrum, herbergt de waarden waarbinnen de variabele factor moet zijn
- Effector, krijgt signalen van controlecentrum
In systemen die door negatieve feedback worden gereguleerd zorgt het signaal naar de
effector voor afname of negatie van het effect van de oorspronkelijke stimulus, teneinde de
homeostase te handhaven of te herstellen.
Positieve feedbackmechanismen zijn een versterkende/cascade-mechanismen. Er bestaan
er maar een paar van in het lichaam. Hierbij doet de stimulus de respons progressief
toenemen zodat de respons progressief wordt versterkt.
Transportsystemen (bloed, bloedsomloop en lymfoïde systeem) zorgen ervoor dat alle cellen
in verbinding staan met zowel het milieu intérieur als extérieur. Alle communicatiesystemen
zijn betrokken bij ontvangst, verificatie en beantwoording van de juiste informatie.
Bloed: elke volwassenen heeft zo’n 5 à 6 liter bloed. Het bestaat uit:
- Plasma, dat bestaat uit voornamelijk opgeloste stoffen
- Bloedcellen
1
, o Erytrocyten (rode bloedcellen), vervoeren zuurstof en, in mindere mate,
koolstofdioxide, tussen longen en lichaamscellen.
o Leukocyten (witte bloedcellen), hebben als voornaamste taak het beschermen
van het lichaam tegen infectie en andere xenobiotica.
o Trombocyten (bloedplaatjes), essentieel voor bloedstolling
Bloedsomloop: bestaat uit een netwerk van bloedvaten en het hart. Soorten bloedvaten:
- Arteriën (slagaders), vervoeren het bloed vanuit het hart
- Venen (aders), voeren het bloed terug naar het hart
- Capillairen (haarvaatjes), die arteriën en venen met elkaar verbinden
Het hart is een spierachtige zak die het bloed door het lichaam pompt en de bloeddruk op
peil houdt.
Het lymfoïde systeem: bestaat uit een aantal lymfevaten die beginnen als blind eindigende
buisjes in de ruimten tussen de capillairen en weefselcellen. Lymfe is weefselvloeistof dat
ook materiaal bevat dat is afgevoerd van weefselruimten, zoals plasma-eiwitten en soms ook
bacteriën en cel afval. Lymfe wordt via de lymfevaten teruggevoerd naar de bloedsomloop.
Op het verloop van de lymfevaten bevinden zich op allerlei plaatsen ophopingen van
lymfeklieren. Hierin wordt het lymfe gefilterd en worden microben en andere stoffen
verwijderd.
Het zenuwstelsel is een snel werkend communicatiesysteem. Het centrale zenuwstelsel
bestaat uit:
- De hersenen
- Het ruggenmerg
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zich vertakkende zenuwvezels, dit zijn:
- Sensorische of afferente zenuwen, die signalen van het lichaam naar de hersenen
sturen
- Motorische of afferente zenuwen, die signalen van de hersenen naar de
effectorganen sturen.
Zenuwcellen communiceren met elkaar door middel van een chemische stof
(neurotransmitter). Sensorische zenuwen sturen signalen van het lichaam naar bepaalde
hersendelen. Reflexen zijn snelle, buiten de wil om verlopende en meestal beschermende
motorische antwoorden op specifieke stimuli.
Het endocriene stelsel bestaat uit een stelsel van afzonderlijke klieren die verspreid door het
lichaam liggen. Deze klieren scheiden hormonen af in het bloed. Hormonen stimuleren
specifieke doelorganen die betrokken zijn bij metabolische processen en andere cellulaire
activiteiten, groei en rijping van het lichaam.
Klassieke zintuigen: gehoor, zien, evenwicht, reuk en smaak.
Zuurstof is noodzakelijk voor de chemische reacties waaruit energie vrij komt uit
voedingsstoffen.
De lucht komt bij het ademen via de bovenste luchtwegen in de logen terecht, hierbij wordt
de pharynx, larynx, trachea, 2 hoofdbronchiën en een groot aantal kleine bronchiën
gepasseerd. De kleine bronchiën eindigen in alveoli (longblaasjes), hierin vindt de
uitwisseling plaats.
Tot voedingsstoffen behoren:
- Water
- Koolhydraten
- Eiwitten
- Vetten
- Vitamine
- Mineralen
2
,De functie van het spijsverteringsstelsel is het afbreken van voedsel en verteren om het
beschikbaar voor absorptie te maken.
- Maagdarmkanaal: mond, pharynx, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, rectum
en anus
- Klieren: speekselklieren, alvleesklier en lever. Ook kleine kliertjes langs maag-
darmkanaal.
Metabolisme is het geheel van chemische processen in het lichaam. Het wordt
onderscheden in:
- Anabolisme: opbouw of synthese van grote en complexe stoffen
- Katabolisme: afbraak van stoffen om energie vrij te maken en om grondstoffen te
vormen voor anabole processen naast afvalstoffen die kunnen worden uitgescheiden.
De verwijdering van afvalstoffen gaat via:
- Tijdens de uitademing
- Urine
- Feces
De huid vormt een barrière tegen invasie doormicroben, chemicaliën en uitdroging. De huid
bestaat uit:
- Epidermis, de opperhuid
- Dermis, de lederhuid
- Subcutis, vet
Het lichaam verdedigd zich op verschillende manieren tegen indringers. Dit is de
weerstand/immuniteit. Hierin maken we onderscheidt in:
- Aspecifieke verdedigingsmechanismen, deze zijn effectief tegen alle soorten
indringers. Dus de huid en slijmvliezen zijn dit.
- Specifieke verdedigingsmechanismen, elke lichaamsvreemde stof is een antigeen.
Het lichaam reageert met een specifieke (immuun)respons op deze stoffen.
Het bewegingsapparaat omvat de beenderen van het skelet, de skeletspieren en de
gewrichten.
Behoud van soort is van belang om uitsterving te voorkomen. Hiervoor is het nodig om de
erfelijke eigenschappen door middel van voortplanting aan de nieuwe generatie door te
geven. Individuen met de meest gunstige genetische kaart hebben de beste
overlevingskansen, de beste kansen ook om zich voort te planten en hun genen door te
geven natuurlijke selectie/survival of the fittest.
Bevruchting vindt plaats als de ovum samensmelt met de spermatozoön..
Etiologie = oorzaak van de ziekte
- Geen duidelijke oorzaak van de ziekte = idiopathische, essentiële of cryptogene
aandoening, hierbij zijn vaak predisponerende (risico verhogende of
voorbeschikkende) factoren aanwezig.
- Iatrogene aandoening = ziekte of afwijking die is ontstaan door een medische
behandeling
Pathogenese = de aard van het ziekteproces en de effecten daarvan op het normaal
functioneren van het lichaam.
- Ontsteking, dit is een reactie van een weefsel op beschadiging. Inlammatoire
aandoeningen worden aangeduid met –itis
- Tumor, ontstaan doordat abnormale cellen aan de controle van het lichaam
ontsnappen en zich verspreiden
- Abnormale immunologische mechanismen, dit zijn ongewenste reacties van het
immuunsysteem, dat normaliter beschermd werkt.
3
, - Trombose, embolie of infarcering, zijn gevolgen van afwijkingen in het bloed of de
vaatwand.
- Degeneratie/slijtage, is het optreden van verslijten van structuren.
- Metabolische afwijkingen, deze leiden tot ongewenste metabolische gevolgen
- Genetische afwijkingen, deze kunnen ontstaan door overerving, of
omgevingsfactoren.
Complicaties = andere aandoeningen die kunnen ontstaan als het ziekteproces voortschrijdt.
Prognose = de verwachte afloop.
Hoofdstuk 2 Inleiding tot de chemie van het leven (alleen verplaatsing van stoffen
door lichaamsvloeistoffen en lichaamsvloeistoffen)
Volgens de natuurkunde zal een stof zich altijd verplaatsen van een gebied waar hij in hoge
concentratie aanwezig is naar waar de concentratie laag is. Tussen die 2 gebieden is er dus
een concentratiegradiënt. Voor de verplaatsing van een hoge naar een lage concentratie is
geen energie nodig en dus passief. Dit gebeurt meestal door diffusie of osmose.
Er zijn ook stoffen die tegen de gradiënt in bewegen, hiervoor is energie nodig en is dus
actief.
Diffusie is de verplaatsing van de chemische stof van een hoge naar een lage concentratie.
Bij osmose beweegt het water met de concentratiegradiënt mee.
Extracellulaire vloeistof (ECF) bestaat voornamelijk uit bloed, plasma, lymfe, cerebrospinale
vloeistof en vloeistof in de interstitiële ruimten in het lichaam. Intracellulaire vloeistof (ICF)
wordt grotendeels door de cellen zelf gereguleerd.
Hoofdstuk 3 Cellen, weefsels en structuur van het lichaam
De cel bestaat uit:
- Plasmamembraam, bestaat uit 2 lagen fosfolipiden met daarin eiwit en
suikermoleculen. Ook is het lipide cholesterol aanwezig. Fosfolipiden moleculen
hebben een kop en staart. De kop heeft een elektrische lading en is hydrofiel (water
aantrekken), de staart heeft geen lading en is hydrofoob (waterafstotend)
membraameiwitten hebben verschillende functies:
o Vertakte koolhydraatmoleculen die aan de buitenkant van de membraan zijn
aangehecht aan bepaalde eiwitmoleculen geven de cel zijn immunologische
identiteit
o Membraaneiwitten kunnen fungeren als specifieke receptor voor een hormoon
of een andere chemische messenger
o Sommige membraaneiwitten zijn enzymen
o Ze kunnen een rol spelen bij het transport door de membraan.
- Organellen
o De kern (nucleus), is omgeven door het kernmembraan. Bevat het genetische
materiaal van het lichaam.
o Mitochondriën, vliezige, worstvormige structuren in het cytoplasma. Ook wel
de energiecentrale. Ze zijn betrokken bij de aërobe respiratie, het proces
waardoor chemische energie in de cel beschikbaar wordt.
o Ribosomen, dit zijn minuscule granula (korrels) bestaande uit RNA en eiwit.
Ze maken eiwitten uit aminozuren en gebruiken het RNA als mal.
o Endoplasmatisch reticulum (ER), is een grote reeks geschakelde vliezige
kanaaltjes in het cytoplasma. Er zijn 2 soorten:
4