Aantekeningen periode 3
Les 1
Sociologie is de wetenschap van de maatschappij, van het menselijk samenleven.
Sociaal betekent: alles wat met het menselijk samenleven te maken heeft: dus bestudeert
vriendschap, ruzie, oorlog, economie, sport, werkloosheid, politiek, armoede versus rijkdom,
dorp versus stad.
Het verschil tussen sociologie en psycholoog: sociologie kijkt naar een groep, psychologie
kijkt naar het individu. Socioloog kijkt bijvoorbeeld naar het verschil tussen gedrag van
Nederlands en Antilliaans.
Psychologen proberen gedragsveranderingen bij mensen te bewerkstelligen (denk aan angst
wegnemen en/of depressie behandelen. Sociologen zoeken naar verklaringen die bij aanpak
van problemen in de samenleving kunnen helpen.
2 samenhangende vragen:
Hoe worden mensen beïnvloed door het feit dat zij deel uitmaken van allerlei
samenlevingsverbanden? Hoe leven we met elkaar samen?
Hoe zit de samenleving in elkaar? Bijvoorbeeld de gezondheidszorg.
Sociologen:
Onderzoeken de objectieve werkelijkheid.
Onderzoeken hoe mensen de werkelijkheid subjectief beleven.
Feiten zoeken voor bepaalde opvattingen.
Niveaus om samenlevingsverbanden in te delen:
Microniveau (gezin).
Mesoniveau (dorp, Windesheim).
Macroniveau (Nederland).
Empirische wetenschap: een wetenschap waarbij kennis voortkomt uit een systematische
waarneming van feiten. De sociologie probeert objectief vast te stellen hoe de
maatschappelijke werkelijkheid in elkaar zit, door onderzoek te doen.
,Weerstanden van de sociologie:
Sociologen zouden uitsluitend aantonen wat iedereen al weet, aldus de critici.
Sociologen hebben geen oog voor individuele verantwoordelijkheid en daders.
Sociologen zouden mensen over één kam scheren en voorbijgaan aan ieders
individualiteit.
Verband tussen sociologie en verpleegkundige:
Ziekte- en gezondheidsgedrag begrijpen vanuit sociale context.
Gezondheidszorgvraagstukken (mantelzorg, zorgconsumptie, etikettering).
Herleiden eigen opvattingen en gedrag.
Inzicht in rol en positie van verpleegkundige.
Drie aspecten van het sociale:
Interactie.
Cultuur.
Interdependentie: mensen zijn van elkaar afhankelijk, kunnen niet zonder elkaar leven.
Sociologische kernbegrippen:
Subjectieve definitie van de situatie: mensen creëren hun eigen werkelijkheid
(interpretatie). Het gedrag van mensen t.o.v. elkaar in onderlinge wisselwerking. Het
gedrag van de één leidt tot reactie van een ander. Mensen leven in bubbels.
Identiteit: je zelfbeeld, resultaat identificatie, separatie en looking-glass-self (hoe zie je
jezelf in de ogen van een ander).
Role-talking: mensen verplaatsen zich in gedachte in de positie van anderen met wie zij
in contact komen.
Collectieve definitie van de situatie (aangeleerd).
Referentiekader: het geheel van waarden, normen, overtuigingen en
vanzelfsprekendheden op grond waarvan de leden van een groepering oordelen of
handelen, kijken door een sociale bril waardoor iemand de werkelijkheid bekijkt. Wat
vinden we normaal of wat niet? Aan wie ontlenen we referentiekader? Er is bovendien
sprake van selectieve waarneming (focussen wat in je hoofd is). Het gaat erom dat jij een
bepaalde situatie normaal vindt, door je referentiekader, maar wat een ander abnormaal
vindt. Een referentiekader wordt (door interactie in groepering/media) actief gevormd:
op deze wijze construeren we onze werkelijkheid.
Sociale constrictie: mensen bepalen samen wat zij normaal en abnormaal vinden.
Attributietheorie: mensen proberen bij het waarnemen altijd te verklaren.
, Fundamentele attributiefout: invloed (verantwoordelijkheid) persoon op handelen wordt
overschat. Door karakter of ongelijke kansen. Mislukkingen worden vooral naar
omgevingsfactoren verweten en successen komen door de persoon zelf.
Etikettering: iemand in een hokje plaatsen.
Stigmatisering: brandmerken met grote gevolgen. Drie soorten: lichamelijke gebreken of
afwijkingen (huidaandoeningen, amputatie), ongewenst beschouwde
karaktereigenschappen (psychische stoornis, verslaving) of collectieve stigma (ras,
religie).
Vooroordeel: vaste, vertekende, manier van voelen/denken/handelen.
Stereotypering: groep mensen vooroordelen.
Selffulfilling prophecy: handelen naar eigen gedachte, terwijl deze gedachte niet waar is,
waardoor de onjuiste situatie waar wordt.
Selfdestroying prophecy: handelen wat leidt tot onverwachte gevolgen, hierbij komt de
voorspelling niet uit.
Les 2
Sociale stratificatie: gelaagdheid en ongelijkheid in de samenleving. Criteria: opleiding,
inkomen, bezit, macht, kennis, status.
Lage SES: laag, sociaal, economisch milieu.
Middenklasse.
Hoge SES: hoog, sociaal, economisch milieu.
Gevolgen van sociale ongelijkheid:
Lage SES stroomt minder door naar hogere vormen onderwijs.
Profiteren minder van voorzieningen.
Lopen toeslagen mis.
Eenzamer, afstand tot wij-zijgevoel en wantrouwiger ten aanzien van overheid.
Van generatie op generatie: reproductie: sociale mobiliteit.
Intergenerationeel: de stijging of daling ten opzichte van het milieu van herkomst.
Intragenerationeel: de stijging of daling ten opzichte van de positie waarin men
begonnen is.
Ideologie: een geheel van opvattingen en overtuigingen dat het streven van een groepering
zin geeft en rechtvaardigt.