FT ZORG 1.2
WEEK 1 – SUBACROMIAAL PIJNSYNDROOM
MEDISCH BIOLOGISCH
COLLEGE 1
Orthopedie – behandeling van afwijkingen en ziekten van het steun- en bewegingsapparaat.
Functie schoudergewricht – Positionering van de hand in de ruimte (gezamenlijk met elleboog).
Schoudergewricht:
1. Art. gleno-humerale – Fossa glenoidalis en caput humeri
2. Art. acromio-claviculare – Glijgewricht, opheffen van arm hoger dan horizontaal
3. Art. sterno-claviculare
Functie schoudergordel – verbinden bovenste extremiteit met axiale skelet. Lateraal houden van de bovenste
extremiteit.
Synoviaal gewricht:
● Periost: beenvlies/botvlies
● Ligamenten: versteviging van gewricht
● Gewrichtsholte: typisch voor synoviale gewricht
● Gewrichtskraakbeen: hyalien, bescherming bot
● Gewrichtskapsel (capsula articularis):
o Fibreuze laag: stevig en sterk (capsula
fibrosa), buitenlaag.
o Synoviale membraan: produceert synovia,
binnenlaag.
Synovia: water met proteoglycaan aggregaat (zorgt voor
viscositeit). Deze proteoglycanen bestaan uit GAGs
(glycoaminoglycanen). Helder,
acellulair, erg visceus, vergeleken met
bloedplasma. Synoviale cellen in het
synoviale membraan produceren
synovia → Smeermiddel,
schokdemping en voedingstoffen voor
kraakbeencellen (uit het bloed
gezogen). Synovia verversen door
voldoende beweging
Kraakbeen – beschermlaag voor
onderliggend bot, reduceert frictie
tussen botstukken, schokdemping.
Bestaat uit chondrocyten (cellen), daar tussenin matrix (natte spons, buiten de cellen, omgeving van de
chondrocyten). Is niet doorbloed, haalt voedingsstoffen uit synovia (eenmaal kapot blijft kapot).
1
,Functies schoudergordelspieren:
● Romp-schoudergordel: positionering en fixatie scapula en clavicula
● Schoudergordel-arm: stabilisatie en beweging van de bovenarm
● Romp-arm: beweging bovenarm
Rotator cuff – dynamische stabilisatie; door het aanspannen van de rotator cuff wordt de kop van de humerus
in de kom getrokken (centralisatie) en iets naar beneden getrokken (depressie). Supraspinatus, infraspinatus,
subscapularis en teres minor.
SubAcromiaalPijnSyndroom (SAPS) – pijn voornaamste klacht. Ontstaat door een disfunctionele rotatorcuff:
met name de functie depressie en centralisatie van de humeruskop is hierbij aangedaan. Directe factoren:
schade aan de rotator cuff: scheurtjes, ontsteking, overbelasting. Indirecte factoren: vorm van acromion,
scheur in labrum, leeftijd, aanwezigheid van osteofyten.
FYSIOTHERAPIE
COLLEGE
Klinisch redeneren – Probleem van patiënt beschrijven.
7-stap – waarom ga je wat doen met de patiënt. Cyclisch proces. Is niet te zien als losse stapjes.
Stap 1 – Onduidelijke Alle onduidelijke termen uit de casus zoek je op en beschrijf je hier.
termen
Stap 2&3 – Definieer het Een gezondheidsprobleem (de klacht) is veelal complex, hier zoek je uit wat de
probleem (de klacht) ICF categorieën zijn in de casus.
- Persoonsgegevens: geslacht leeftijd, beroep, hobby.
- Verwijzing
- Patiëntencategorie: is het gezondheidsprobleem van de patiënt
musculoskeletaal of neurologisch van aard of speelt hart of de longen een
belangrijke rol? ICF termen: mentale functies, sensorische functies en pijn,
functies van het hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem,
afweersysteem en ademhalingsstelsel, functie van bewegingssysteem en aan
beweging verwante functies. Functies van huid en verwante structuren.
- Additioneel medisch/psychologisch onderzoek
- ICF classificatie van beschreven en veronderstelde factoren: invullen van
RPS formulier (Rehabilitation Problem-Solving)
Stap 4 – Het Hoe zit het gezondheidsprobleem in elkaar? Je hebt in stap 2 en 3 ICF
gezondheidsprobleem categorieën gevonden van het gezondheidsprobleem, nu moet je relaties
aangeven tussen deze categorieën en nagaan welke medisch biologische
processen hieraan ten grondslag liggen.
In deze stap zoek je ook uit wat de behandelbare grootheden voor de
fysiotherapeut zijn.
Stap 5 – Diagnostisch Nu je begrijpt wat het gezondheidsprobleem is, kun je hier aangeven op welke
proces wijze je het diagnostisch proces gaat uitvoeren.
- Screening pluis/niet pluis bij DTF
- Verwijzing arts: medische diagnose (pathologie, symptoom of syndroom).
- Indicatie fysiotherapie?
- Onderzoek
- Anamnese: hulpvraag, functioneringsproblemen in eigen bewoordingen
patiënt, relevante gezondheidsdeterminanten
- Inspectie
- Palpatie
- Functieonderzoek
2
,Stap 6 – Therapeutisch Nu de fysiotherapeutische diagnose/conclusie duidelijk is, stel je een
proces behandelplan op met duidelijke doelen en kun je verantwoorden welke
interventie(s) je wilt in zetten. Hoofddoel is gericht op participatieniveau of
activiteitenniveau (dus niet lichaamsfuncties of –structuren).
Stap 7 – Effect van Ten slotte bedenk je, in biopsychosociaal opzicht, welke effecten het
therapie therapeutisch proces heeft gehad op de fysiologische en mentale eigenschappen.
Informeren en adviseren, behandeling passief/actief, reflectief.
TUT-F
Conguent: convex en concaaf matchen goed.
Convex: convex en concaaf matchen niet goed. Door evolutie → mobiel, maar instabiel schoudergewricht.
PRAKTIJK
Chronische pijn is niet altijd te herleiden tot weefselschade → sensorische drive speelt vaker een rol.
Stoornissen: pijn, mobiliteit, spierfunctie, stabiliteit.
Er zitten nociceptoren in onderhuids vetweefsel, spierweefsel (pezen), zenuwen, periost (botvlies), ligamenten,
kapsel en huid. Er zit in kraakbeen geen nociceptoren.
Kapselpatroon: exorotatie, abductie en endorotatie.
Bij abductie schouder in depressie voor glenohumerale gewricht, arm beetje in exorotatie (hand naar boven).
MDBB-model – Hiermee kunnen de relaties tussen klacht, psychosociale belasting, psychosociale
belastbaarheid, biomechanische belasting en biomechanische belastbaarheid uitgelegd worden tijdens een
voorlichtingsgesprek. Dit zodat de patiënt een beter beeld krijgt van hoe verschillende factoren met elkaar
samenhangen.
● Biomechanische belasting – wat doet de patiënt. Bijvoorbeeld stand glenohumeraal gewricht,
tijdsduur en intensiteit.
● Biomechanische belastbaarheid – wat kan de patiënt. Moet je rekening mee houden met je klachten.
● Psychosociale belasting – waarom doet de patiënt iets en stress. Werk, stress kan meer voor klachten
zorgen.
● Psychosociale belastbaarheid – hoe denkt de patiënt over zichzelf en zijn klacht. Je gedachtes over je
klachten kan stress veroorzaken (vorm van belasting).
WEEK 2 – SUBACROMIAAL PIJNSYNDROOM
MEDISCH-BIOLOGISCH
COLLEGE 1 & 2
Art. glenoidalis: grote kop, ondiepe kom. Compensatie voor gebrek aan stabiliteit → diepe
schoudermusculatuur (rotator cuff), vergroting van de kom door labrum (rand), ligamenten om extreme
bewegingen te voorkomen.
Labrum glenoidale – ringvormig van fibreus kraakbeen. Vergroting van het glenoidale oppervlakte, verdieping
van de kom.
3
, Bindweefsel – bestaat uit cellen en extracellulaire matrix. Extracellulaire matrix bestaat uit vezels (collageen en
elastine) en grondsubstantie. Extracellulaire matrix bepaalt de eigenschappen van het weefsel (met name de
vezels).
Kraakbeen
1. Hyalien – in synoviale
gewrichten, type 2 (geschikt
voor drukbelasting).
2. Elastisch – veel elastine,
vervormbaar.
3. Fibreus – collageen type 1, trekvast
Gewrichtskapsel – verbinding botstukken, fibreus bindweefsel (veel vezels). Voedt het gewricht, waterdichte
zak.
Ligamenten art. glenohumerale – extreme
schouderbewegingen controleren, kapsel van het
glenohumerale gewricht versterken.
● Lig. Glenohumerale
o Superior (SGHL) – adductie (1)
o Medius (MGHL) – exorotatie (2)
o Inferior (IGHL) (3)
▪ Anterior – abductie, exorotatie
▪ Posterior – abductie, endorotatie
● Lig. Coracohumerale (groen) – anteflexie en
retroflexie (4). 5. Coracoclaviculare en 6.
Coraco-acromiale
Wondgenezing
1. Ontstekingsfase – 1-5 dagen. Primaire reactie op
weefselschade. Korstje
2. Proliferatiefase – 5-21 dagen. Nieuw weefsel, maar teer. Gat vullen met nieuw weefsel.
Macrophangen ruimen celdebris (dood en kapot weefsel) op. Fibroblasten gaan zich delen en vormen
nieuw teer weefsel = granulatieweefsel. Angiogenese: vorming van nieuwe, tere bloedvaatjes. Herstel
circulatie.
3. Remodelleringsfase – varieert. Regeneratie, littekenvorming.
4