Milou Ros JNEUR2B
Taalbeheersing Tentamen Argumenteren
Hoofdstuk 1: Standpunten, argumenten en redeneringen
1.1 Standpunten en argumenten
Mening: Uitspraak die niet verder met argumenten wordt onderbouwd.
Argumenteren: Een uitspraak verdedigen door een of meer andere uitspraken ter ondersteuning aan
te voeren.
Standpunt/conclusie: De uitspraak die wordt ondersteund.
Argument: De uitspraak die een andere uitspraak ondersteunt.
Tegenargument: Een uitspraak die een andere uitspraak ontkracht.
Betoog: Een standpunt ondersteund door één of meer argumenten.
Bij argumenteren gaat het vaak om het overtuigen van de ander. Wanneer de ander is overtuigd,
doen zij geen tegenwerpingen meer en stellen ze geen kritische vragen meer.
1.2 Redeneringen
Redenering: Een complete optelsom van drie uitspraken. De uitspraak bestaat uit een standpunt, een
argument en een verbindende uitspraak die de beide tot elkaar verbind.
Het argument met de verbindende uitspraak leidt tot de conclusie.
Het argument vormt vaak het concrete gegeven. De verbindende uitspraak is de algemene stelregel
en het standpunt/de opvatting is de conclusie.
Voorbeeld: Jan heeft nauwelijks gestudeerd, als je niet studeert, haal je het jaar niet, dus Jan zal het
jaar wel niet halen.
In verschillende redeneringsvormen worden mogelijk verschillende delen van de redenering
weggelaten als deze overbodig zijn om expliciet te benoemen. In je hoofd vul je de redenering
vanzelf aan.
1.3 Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie: Bestaat uit het standpunt met een argument.
, Milou Ros JNEUR2B
Meervoudige argumentatie: Bestaat uit het standpunt met meerdere enkelvoudige argumenten.
Nevenschikkende argumentatie: Een argument dat is opgebouwd uit een combinatie van meerdere
deelargumenten. De deelargumenten los zijn onvoldoende om het standpunt te ondersteunen.
Alleen de combinatie van deelargumenten ondersteund het standpunt voldoende.
Onderschikkende argumentatie: Bestaat uit het standpunt met meerdere argumenten die worden
ondersteund door subargumenten. Deze subargumenten maken de oorspronkelijke argumenten
sterker en overtuigender.
1.4 Argumentatieve signaalwoorden
Signaalwoorden maken verbanden tussen uitspraken makkelijker. Voorbeeld:
(Standpunt), want (argument)
(Argument), dus (standpunt)
Signaalformuleringen bij argumentatie
Standpunt: Dus, daarom, vandaar dat, … dan ook, ik vind, volgens mij, mijn mening is, ik ben van
mening dat, mijns/onzes inziens.
Argument: Want, immers, tenslotte, namelijk, omdat, doordat, aangezien, gezien het feit dat daar.
Tegenargument: Maar, echter, aan de andere kant, anderzijds, hiertegenover.