Personen- en familierecht
3.4
Week 1
Leerdoelen:
verklaren waarom de uitspraak in de Marckx-zaak van belang is geweest voor
het Nederlandse recht;
Alexandra Marckx is het kind van een bewust ongehuwde moeder (Paula) die
bij de geboorte van haar kind tot de ontdekking kwam dat ze het moest
erkennen om de afstammingsband wettelijk vast te stellen, terwijl een
gehuwde moeder dat niet hoefde te doen. Omdat zij een dergelijke
discriminatie onaanvaardbaar vond, maakte zij in naam van haar tien
maanden oude baby de zaak in 1974 aanhangig bij de toenmalige Europese
Commissie voor de Rechten van de Mens. Het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens gaf haar gelijk en oordeelde in 1979 dat de Belgische Staat een
einde moest maken aan de discriminatie tussen wat men vroeger natuurlijke
en wettige kinderen noemde. Bij natuurlijke kinderen ontstaat er geen
juridische afstammingsrelatie van rechtswege, bij wettelijke kinderen wel. Een
natuurlijk kind heeft ook een zwakkere erfrechtelijke positie en bij erkenning
komt het kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder te staan, en
niet tot eventuele andere familieleden.
o Dynamische uitleg art. 8 EVRM
o Niet alleen negatieve, maar ook positieve verplichtingen uit art. 8 EVRM
o Ook betrekkingen tussen andere verwanten (grootouders en
kleinkinderen) vallen eronder.
Het Marckx-arrest is ook van belang geweest voor Nederland. Door deze
uitspraak wordt er meer waarde gehecht aan het EVRM. Dit was de eerste
keer dat een lidstaat op basis van het EVRM op de vingers werd getikt. Voor
Nederland ontstonden er dus ook negatieve verplichten om zich te onthouden
van het inbreuk maken op het EVRM en positieve verplichtingen om er actief
voor te zorgen dat het EVRM gewaarborgd werd.
o Negatieve verplichtingen: de lidstaat moet zich onthouden van acties
die ervoor zorgen dat er in strijd met het EVRM wordt gehandeld.
o Positieve verplichtingen: de lidstaat moet tot actie overgaan om ervoor
te zorgen dat er wordt gehandeld in overeenstemming met het EVRM.
onderbouwen wanneer in het familierecht tussen twee personen sprake is van family life;
Het family life is bedoelt om meer mensen dan alleen een familierechtelijke betrekkingen
een family life te bieden. Family life is dus breder dan art. 1:197 BW. Denk ook aan
grootouders, tante, stiefvader, enz.
globaal aangeven welke rechten en plichten kunnen voortvloeien aan een relatie die als
family life kan worden bestempeld;
o Het recht op contact (zorgverdeling/omgang)
, o Het recht op informatie
o Gezamenlijk gezag
o Recht van ouder en kind op verzorging en opvoeding van het kind door de
ouder
o Aanspraak van het kind op levensonderhoud
o Aanspraken betreffende een geslachtsnaam
de begrippen family life, familierechtelijke betrekkingen, bloedverwantschap en
aanverwantschap met elkaar vergelijken en uitleggen in welk opzicht deze begrippen van
elkaar verschillen;
o Family life, art. 8 EVRM: meer dan familie rechtelijke betrekkingen, gaat dus
verder dan alleen bloedverwanten.
o Familierechtelijke betrekking, art. 1:197 BW: is alleen kind, juridische ouders en
bloedverwanten vb: broer, zus, nicht, enz. Is hetzelfde als bloedverwantschap.
o Bloedverwantschap, art. 1:3 BW: is de relatie tussen twee personen die een
gemeenschappelijke voorouder hebben vb: vader, moeder, zoon, dochter,
(half)broer/zus, oom, nicht, enz. Is hetzelfde als familierechtelijke betrekking.
o Aanverwantschap: is de relatie tussen een persoon en de bloedverwanten van de
echtgenoot of geregistreerde partner vb: schoonvader/moeder, aangetrouwde
tante, stiefmoeder/vader.
o Genetisch ouders: leverancier van gameten
o Biologisch ouders: verwekt/gebaard
o Sociaal ouders: degene(n) die de dagelijkse zorg voor het kind op zich nemen,
maar juridisch/biologisch/genetisch niet het ouder van het kind is. Denk aan
pleegouderschap/stiefouderschap.
aangeven in hoeverre minderjarigen in het Nederlandse recht bekwaam zijn tot het
verrichten van rechtshandelingen;
Op grond van art. 3:32 lid 1 BW is iedere natuurlijke persoon bekwaam om
rechtshandelingen te verrichten, tenzij de wet anders bepaalt. De wet bepaalt anders
voor minderjarige in art. 1:234 BW. In lid 1 staat dat de minderjarige bekwaam is om
rechtshandelingen te verrichten met toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger. In
lid 3 staat dat de toestemming veronderstelt te zijn gegeven, als het een rechtshandeling
betreft die het maatschappelijk verkeer als gebruikelijk ziet. Een rechtshandeling die in
strijd is met art. 3:32 lid 1 BW, is vernietigbaar op grond van art. 3:32 lid 2 BW.
uitleggen wat de gevolgen zijn van de voorwaardelijke handelingsbekwaamheid van
minderjarigen.
Minderjarigen zijn handelingsbekwaam, mits:
o met (veronderstelde) toestemming van wettelijk vertegenwoordiger (zie ook
lid 3);
o voor zover de wet niet anders bepaalt.
(Commercieel) draagmoederschap:
, Commercieel draagmoederschap is verboden op grond van art. 151b en 151c Sr.
In art. 3:40 lid 2 BW staat dat een rechtshandeling nietig is als deze in strijd is met
een dwingende wetsbepaling.