Toets taalverzorging PABO (KPZ)
Spelling en spelling toepassen
Sterke /zwakke werkwoorden
Wat is het verschil tussen sterke, zwakke en onregelmatige werkwoorden?
De aanduidingen sterk, zwak en onregelmatig werkwoord hebben betrekking op de
vervoeging van werkwoorden in de verleden en voltooide tijd.
hele werkwoord verleden tijd voltooid deelwoord
sterk lezen las gelezen
zwak leven leefde geleefd
gemengd vragen vroeg gevraagd
onregelmatig hebben had gehad
Bij sterke werkwoorden (in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997)
'onregelmatige werkwoorden' genoemd) verandert de klinker in de verleden tijd en
eindigt het voltooid deelwoord op -en: lopen - liep - gelopen, wijzen - wees -
gewezen, helpen - hielp - geholpen.
Bij de zwakke werkwoorden (in de ANS 'regelmatige werkwoorden' genoemd) wordt
achter de stam van het werkwoord (het hele werkwoord zonder de uitgang -en) in de
verleden tijd de uitgang -de of -te geplaatst. Welke van die uitgangen juist is, hangt af
van de laatste letter van de stam.
Bij de medeklinkers die voorkomen in het woord kofschiptaxietje komt in de verleden
tijd -te: werkte, blafte, kuste, juichte, klopte, faxte, praatte, roetsjte. Bij werkwoorden
waarvan de stam op een andere medeklinker of op een klinker eindigt, komt in de
verleden tijd -de: kleide, reisde, tobde, gebeurde, googelde/googlede, enz. Het
voltooid deelwoord krijgt dezelfde letter als de verleden tijd: de werkwoorden met -te
krijgen een t, die met -de een d: gewerkt, geblaft, gekust, gejuicht, geklopt, gefaxt,
gepraat, geroetsjt, gekleid, gereisd, getobd, gebeurd, gegoogeld/gegoogled, enz. Bij
een klein aantal, aan het Engels ontleende, werkwoorden zijn meer vormen mogelijk.
Zie daarvoor ons advies over leasen.
Naast de sterke en zwakke werkwoorden is er nog een kleine groep onregelmatige
werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen. Deze werkwoorden
,hebben ook (deels) afwijkende vormen in de tegenwoordige tijd (zoals kan, is en
heeft) en ook de verleden tijd is niet altijd voorspelbaar (zoals wou, was en mocht).
Niet alle werkwoorden passen precies in bovenstaande indeling; bij een kleine groep
verandert in de verleden tijd behalve een klinker ook een medeklinker: brengen -
bracht - gebracht, eten - at - gegeten, gaan - ging - gegaan. Andere werkwoorden
hebben gedeeltelijk een zwakke, en gedeeltelijk een sterke vervoeging: bakken -
bakte - gebakken, vragen - vroeg - gevraagd, wreken - wreekte - gewroken en
zeggen - zei - gezegd. Een vaste term voor deze werkwoorden is er niet; de ANS
spreekt over 'half-onregelmatige werkwoorden
Engelse werkvoorden
Voor de Engelse werkwoorden die in het Nederlands gebruikt worden, gelden
dezelfde regels. Let er wel op dat de stam van deze werkwoorden kan eindigen op
de letters x, sh en c die in klank overeenkomen met de harde ‘s‘ in ’t kofschip.
Zij downloadt het nieuwste nummer van Jan Smit.
Huntelaar scoorde het winnende doelpunt.
Doe toch niet zo gestrest.
Hij faxte de brief direct.
Let bij toepassing van de regels op het volgende:
Sommige werkwoorden van Engelse herkomst kunnen in het Nederlands een
dubbele uitspraak hebben. Zo kan de ‘f’ in ‘golfen’ uitgesproken worden als
een ‘f’ en als een ‘v’. De ‘s’ van ‘leasen’ kan uitgesproken worden als een ‘s’
en als een ‘z’. Vervoegingen met een ‘t’ of ‘d’ zijn daarom beide correct.
De medewerker leaste/leasde een auto van de zaak.
Bridget heeft zaterdag gegolft/gegolfd.
Bij Engelstalige werkwoorden is de ‘e’ of een dubbele medeklinker soms nodig
voor een correcte uitspraak.
De secretaresse deletete verschillende bestanden.
De sporter heeft op een hoog niveau gebaseballd.
Hoofdletters
Alleen het eerste woord van een zin begint met een hoofdletter.
Als de zin begint met een apostrof dan schrijf je het tweede woord met een
hoofdletter.
voorbeeld: ’s Middags doet mijn vader altijd een dutje.
Als een zin met een cijfer begint, krijg je geen hoofdletter.
voorbeeld: 25 leraren waren ziek.
Namen schrijf je met een hoofdletter:
Maar namen van dagen, maanden, windstreken en jaargetijden schrijf je met
een kleine letter:
zaterdag, december, noordnoordoost en winter.
, Tijdperken schrijf je volgens de nieuwe spellingregels met een kleine letter:
middeleeuwen, renaissance en romantiek.
Namen van volkeren schrijf je met een hoofdletter: Arabier, Eskimo, Palestijn
en Bosjesman.
Van namen afgeleide woorden krijgen een kleine letter: luthers en victoriaans
Boven brieven en in adressen schrijf je een hoofdletter.
Afkortingen van instellingen, bedrijven en politieke partijen schrijf je met
hoofdletters en zonder puntjes.,
FBTO, RTL4, VVD en SP
Maar let op: het is PvdA
Ingeburgerde afkortingen
Leestekens
Punt
Een punt zet je aan het eind van een zin.
Gebruik je bij afkortingen: etc. – enz. – P.J. Pietersen.
Niet alle afkortingen schrijf je met punten: CDA, NEC, EEG, VARA.
Komma
Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.
Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust
neemt.
In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin
begint.
Voorbeeld:
Het schilderij, dat verplaatst moest worden, heeft de ‘operatie’ goed
doorstaan.
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Voorbeeld:
Toen ze thuis kwam, zag dat de kerstverlichting al brandde.
Een bijstelling zet je tussen komma’s.
Voorbeeld:
Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
Delen van opsommingen zet je tussen komma’s.
Voorbeeld:
Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.
Puntkomma
Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem
vervangen door een punt.
Voorbeeld:
Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.
Dubbele punt
Een dubbele punt staat voor een opsomming.
De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.