100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Werkgroep uitwerkingen Strafrecht 3 2018/2019 €3,98
In winkelwagen

Antwoorden

Werkgroep uitwerkingen Strafrecht 3 2018/2019

1 beoordeling
 11 keer verkocht

Uitgebreide uitwerkingen van ALLE werkgroepen van strafrecht 3 (week 1 t/m week 7). Bevat aantekeningen (bijvoorbeeld waar je tijdens het tentamen op moet letten) van de docent en de stappenplannen van de docent.

Voorbeeld 4 van de 61  pagina's

  • 26 maart 2019
  • 61
  • 2018/2019
  • Antwoorden
  • Onbekend
Alle documenten voor dit vak (102)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: engelinapostma • 4 jaar geleden

avatar-seller
at33
Week 1 Strafrecht
Bij de casus is er:
- Een vermoeden strafbaar feit (diefstal)
o Dit is voornamelijk van belang
o Hier behoren de twee arresten bij: Hollende kleuring en Rennende reputatie
- Signalement
o Komen niet voor de helft overeen, dan mag je alsnog wel iemand staandehouden
- Getuigen
- Plaats
 Gaat om een marginale toets

Arresten
Hollende kleurling (AAe jur. bundel p. 481)
1. (I) overtreding bepaling Opiumwet (nu: art. 2 onder C; aanwezigheid heroïne) en (II) art.
180 Sr (‘wederspannigheid’) (NB ‘bezit’ van heroïne is geen wettelijke term (meer)).
2. N., marechaussee der eerste klasse, en B., agent van gemeentepolitie, zagen dat iemand
(een ‘kleurling’, aldus B.) hollend uit de richting van café Caribian Nights kwam, terwijl hij
voortdurend zijn hand in zijn jaszak hield. Caribian Nights stond bij de
opsporingsambtenaren bekend als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van
verdovende middelen. Een en ander deed het vermoeden rijzen dat deze kleurling in het
bezit was van verdovende middelen.
3. Neen; zie arrest (p. 482 linkerkolom onderaan en rechterkolom bovenaan).
4. Tweemaal vrijspraak. T.a.v. feit I (Opiumwetdelict): er waren onvoldoende op rechtmatige
wijze verkregen bewijsmiddelen (de uiteindelijk aangetroffen heroïne kwam aan het licht na
onrechtmatige staandehouding en onrechtmatige onderzoek aan kleding); t.a.v. feit II
(wederspannigheid): niet bewezen was dat de opsporingsambtenaren ‘in de rechtmatige
uitoefening van hun bediening’ werkzaam waren (op moment van staandehouding en
onderzoek aan kleding bestond noch heterdaad, noch een redelijk vermoeden van schuld
(de gestelde feiten en omstandigheden waren te mager)); staandehouding en onderzoek
waren niet rechtmatig. [NB op zich hoefde de op art. 9 van de Opiumwet gebaseerde
fouillering niet te zijn voorafgegaan door een aanhouding (anders: art. 56 Sv); wel is voor
het mogen uitoefenen van de op de Opiumwet gebaseerde bevoegdheid vereist dat tegen
de verdachte ‘ernstige bezwaren’ bestaan.]

Rennende reputatie (AAe jur. bundel p. 97)
Auto werd tot stilstand gebracht en inzittenden bleken bekende van de politie. De bestuurder werd
erkend als iemand die handende in verboden middelen. De auto werd opgehouden. Eén van de vier
inzittenden renden weg waardoor de andere drie werden staandegehouden. In de buurt moet een
strafbaar feit gepleegd zijn en vervolgens kom je iemand tegen die bekend is voor dit soort
strafbare feiten, dan mag je diegene staandehouden. Dit is voldoende. Er is dan ambtshalve
bekendheid hierover.

Wanneer het gaat om redelijk vermoeden van schuld dan moet dit objectief bepaalbaar zijn. Mag
niet subjectief zijn: ‘o daar loopt een Marokkaan, die heeft vast iets gedaan’. Dat mag dus niet.
Hangt daarmee af van de feiten en omstandigheden.
1. Wederspannigheid (art. 180 Sr).
2. Veroordeling tot 2 weken gevangenisstraf voorwaardelijk en geldboete van f 150,-
(bevestiging vonnis PR).
3. Zie punt 1.4 van het cassatiemiddel, in combinatie met punt 1.1 en 1.3. Om van een
verdachte in de zin van art. 27 lid 1 Sv te kunnen spreken moet er sprake zijn van een
redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, waarbij dat vermoeden gebaseerd is
op feiten en omstandigheden. De omstandigheden in deze casus zouden bezwaarlijk een
redelijk vermoeden van schuld opleveren; de verdachte zou zich volstrekt normaal hebben
gedragen, hij zou in ieder geval geen ‘verdachte’ handelingen hebben verricht.
4. Zie 1.4. Volgens het middel had het hof nader moeten motiveren waarom de verdachte als
‘verdachte’ kon worden aangemerkt. (Als het hof de verdachte niet als ‘verdachte’ had
kunnen aanmerken, lag een vrijspraak in de rede; het bestanddeel ‘in de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening’ zou dan niet bewijsbaar zijn, omdat de staandehouding en
de daarop volgende aanhouding niet rechtmatig waren omdat er nog geen redelijk
vermoeden van schuld was.)
5. Zie arrest, r.o. 5.3: het oordeel van het hof dat uit de omstandigheden wel een redelijk
vermoeden van schuld voortvloeide berust niet op een onjuiste opvatting omtrent het
bepaalde in art. 27 lid 1 Sv. Het oordeel van het hof is ook niet onbegrijpelijk.

, 6. De stelling is onjuist; zij volgt althans niet dwingend uit het arrest ‘Rennende reputatie’. De
moeilijkheid is dat het antwoord op de vraag wat een ‘redelijk vermoeden van schuld’
oplevert een genuanceerd beeld geeft. Zo is een subtiel verschil met ‘Hollende kleurling’
dat in ‘Rennende reputatie’ de verdachte een bekende van de politie was; ook de overige
betrokkenen (de chauffeur en de andere inzittenden) stonden bekend als handelaren in
verdovende middelen. De verdachte uit ‘Hollende kleurling’ betrof ‘slechts’ een persoon die
uit de richting van een duister café kwam hollen (nog niet eens uit het café). De HR laat de
feitenrechter de nodige beoordelingsruimte.

Weigerachtige zwartrijder (AAe jur. bundel p. 203)
Levert geen strafbaar feit op wanneer je geen antwoord geeft of wegloopt. Ook al zeg je ik geef
geen antwoord dan is het staandehouden nog niet afgelopen dus mogen zij jou vasthouden en
tegenhouden. Het staandehouden houdt niet op wanneer een verdachte niet of ontkennend de
vragen beantwoord. Het houdt op zodra hij antwoord geeft. Het doel van staandehouden is het
verkijgen van de personalia, daarna mag je prima weglopen. Probleem hier was dat de man zich
ging losrukken, waardoor hij zich inderdaad schuldig maakte aan wederspannigheid. Hij had dus
wel mogen wegrennen.
1. Wederom ging het in deze zaak om ‘wederspannigheid’, art. 180 Sr.
2. Op het moment dat de verdachte zich met geweld had ‘verzet’ tegen een tweetal
hoofdagenten, zou de daaraan voorafgaande ‘staandehouding’ reeds zijn geëindigd. De
verdachte had, na de aanvankelijke staandehouding, een antwoord gegeven op een vraag
naar zijn adres; aansluitend zou de toepassing van de staandehoudingsbevoegdheid zijn
geëindigd, aldus de verdachte. Het verzet, gepleegd nadat de opsporingambtenaren hem
hadden nagelopen en hem weer hadden vastgepakt, was in deze visie dus niet verricht
‘jegens personen werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening’.
3. R.o. 3.6. Gezien de door het hof vastgestelde omstandigheden (punt 3.4 van het arrest),
gaf het oordeel van het hof dat het staande houden nog voortduurde op het moment dat
verdachte opnieuw werd vastgepakt, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Overigens was het voldoende gemotiveerd. De HR komt bovendien tot een meer principiële
uitleg van art. 52 Sv: redelijke uitleg van die bepaling brengt mee, dat de daar bedoelde
bevoegdheid niet reeds eindigt door de enkele omstandigheid dat de verdachte een vraag
naar zijn personalia niet of ontwijkend beantwoordt. De opsporingsambtenaar mag dus
(uiteraard binnen grenzen) persisteren bij het stellen van vragen naar de personalia
(doorvragen, nadere vragen stellen en eventueel de verdachte vastpakken). Tevens
bestaat er zo ruimte om de verdachte te wijzen op de consequenties van zijn houding (zie
art. 55b en 61 lid 2 Sv)
o NB: Knigge wijst in §10.2.1, laatste alinea, op art. 2 van de Wet op de
identificatieplicht. Op grond van deze bepaling is iedereen ouder dan veertien jaar
verplicht op vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar een geldig
identiteitsbewijs te tonen. Voor het uitoefenen van deze bevoegdheid is geen
verdenking van een strafbaar feit nodig. Een opsporingsambtenaar kan er voor
kiezen van deze bevoegdheid gebruik te maken in plaats van de bevoegdheid een
verdachte staande te houden.

Oefenvragen

Casus 1

Uit een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal blijkt het volgende:

Op maandag 8 februari 2016 om ongeveer 22.00 uur ontvangen opsporingsambtenaren Alieke en
Rick vanuit het politiebureau aan de Korreweg in Groningen de oproep om naar de Nieuwe
Boteringestraat te rijden. Daar zou een dronken man op straat liggen. Ter hoogte van perceel
Nieuwe Boteringestraat 111/113 zien ze een man tegen de gevel hangen. De agenten stappen uit
en lopen op de man toe. Ze vragen hem wat hij daar doet en of hij zich wel goed voelt. Verstaan
kunnen ze hem niet goed, ruiken des te beter. In hun proces verbaal zullen ze later schrijven ‘dat
de adem van de man riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank’.

Terwijl ze de man aanspreken, verschijnt er een vrouw die zich aan hen bekend maakt als Greta
Brouwensteijn. Greta deelt de agenten mee dat zij verkoopster is in de Bedumse Drinkeboer,
gevestigd in de Nieuwe Boteringestraat 35/39. Zij vertelt dat er eerder op de avond rond half 8 een
diefstal is gepleegd waarbij door de dader is gedreigd met een mes en dat zij, Greta

,Brouwensteijn, getuige is geweest van dat incident. Brouwensteijn vertelt Alieke en Rick tevens dat
zij de man die daar tegen de muur hangt herkent als de overvaller.

Alieke en Rick kijken elkaar aan en aarzelen geen moment: ze slaan de man onmiddellijk in de
boeien en laten hem in hun auto plaats nemen. Het is inmiddels 22.30 uur. Ze zeggen tegen hem
dat ze hem aanhouden ter zake van diefstal met geweld en dat ze hem naar politiebureau
Korreweg zullen brengen. Voorts wijzen ze hem op zijn zwijgrecht.

De man wordt daar om 23.00 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie De Bont. De Bont
vraagt (nadat ook hij de verdachte de cautie geeft, maar daarnaast benadrukt dat hij maar beter
naar waarheid kan antwoorden) of hij De Drinkeboer heeft overvallen en waar hij het wapen heeft
gelaten. De man antwoordt dat hij er niets mee te maken heeft en dat hij met rust gelaten wil
worden. Vervolgens wordt de man, die steeds opstandiger wordt, op bevel van De Bont ingesloten.
‘We spreken je morgen wel weer’, zegt De Bont, die erg naar zijn bed verlangt.

1. Welk wetsartikel biedt grondslag voor aanhouding in een geval als dit?
Art. 54 Sv is hier de grondslag. Het gaat hier namelijk om een aanhouding buiten heterdaad
(definitie van heterdaad staat in art. 128 Sv = Ontdekking op heeter daad heeft plaats, wanneer
het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is).

Aanhouding
Is sprake van aanhouding op heterdaad? Omschrijving heterdaad staat in art. 128 Sv.
Zo ja > aanhouding ex art. 53 Sv
Zo nee > aanhouding ex art. 54 Sv

In casu was het strafbare feit al gepleegd dus niet op heterdaad en ook niet ter stond want het was
al een aantal uur geleden. Stel de aanhouding was openbare dronkenschap, dan was het wel
heterdaad omdat ze de man dronken aantroffen op straat. Aanhouding van dronkenschap had dus
gekund op grond van art. 53 Sv.

Een dag lang achter een verdachte aanzitten kan zelf als heterdaad worden aangemerkt, indien je
vanaf de ontdekking constant bezig bent met het opsporen. Hadden ze hem dus de winkel uit zien
rennen met een baksteen en zoeken ze de hele dag naar hem (terwijl ze hem ondertussen in de
gaten houden), dan kunnen ze hem na 24 zelfs nog aanhouden op grond van art. 53 Sv. Moet gaan
om onafgebroken handelingen: je moet hem echt gedurende die 24 uur in de gaten houden. Verlies
je hem uit het oog, maar tref je hem een half uur later, dan is dit geen heterdaad.

2. Was de aanhouding rechtmatig?
Of een aanhouding rechtmatig is, moet er worden voldaan aan de wettelijke voorwaarden van art.
54 Sv: ook buiten het geval van ontdekking op heeter daad is de officier van justitie bevoegd den
verdachte van eenig strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, aan te houden en
naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
- Verdachte: kijken naar art. 27 lid 1 Sv: Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is
aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een
redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Uit de verklaring van
Greta kan worden afgeleid dat de man als verdachte kan worden aangemerkt.
- Een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten: art. 67 lid 1 onder a bepaald dat
een bevel tot voorlopige hechtenis kan bij een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier
of meer jaren is gesteld. Art. 312 lid 1 Sr (wettelijke bepaling van diefstal) bepaalt dat op
diefstal een gevangenisstraf van ten hoogste 9 jaar staat. Voorlopige hechtenis met
betrekking tot diefstal is dus toegestaan.
- Voorgeleid: de man is onverwijld voorgeleid aan de hulpofficier.
- Bevoegdheid: in beginsel is enkel de (hulp)OvJ is bevoegd tot aanhouding buiten het geval
van ontdekking op heterdaad. Zij hoeft niet per se de verdachte zelf aan te houden, maar
kan dit ook bevelen. Wanneer er sprake is een spoedeisende situatie, dan hoeft een
opsporingsambtenaar dit bevel van een OvJ niet af te wachten. R&A zijn
opsporingsambtenaren en mogen dus niet zonder bevel van de OvJ iemand aanhouden. Uit
de casus blijkt niet dat de OvJ een bevel heeft gegeven. Ook is er geen sprake van een
spoedsituatie.
R&A zijn dus niet bevoegd tot het aanhouden van de man en daarom is de aanhouding
onrechtmatig.

, Ook hier eerst de stappen van aanhouding (zie vraag 1). Uit de casus blijkt dat niet sprake is van
heterdaad dus je volgt art. 54 Sv.
Uit art. 54 Sv blijkt dat er een aantal voorwaarden zijn waar aan voldaan moet worden:
- Bevel OvJ
- Voorlopige hechtenis voor toegestaan
o Hiervoor kijk je in art. 67 lid 1 en lid 2 Sv. art. 67a Sv heeft het over de gronden
maar nu kijk je alleen naar of voor het feit voorlopige hechtenis is toegelaten
(gevangenisstraf 4 jaar en meer). Let echter op lid 2, daarbij heb je de eis van 4
jaar niet (verdachte met onbekende verblijfplaats).
- Spoedige voorgeleiding
- Verdachte
o Hiervoor moet je de stappen van art. 27 lid 1 Sv gebruiken (zie hieronder)
- Het gaat om dwangmiddelen dus ook de proportionaliteit en subsidiariteit spelen een rol.
Benoem dit op het tentamen! Staat namelijk niet in de wet.

Of je kunt spreken van een verdachte moet voldaan worden aan drie criteria ex art. 27 lid 1 Sv:
- Redelijk vermoeden van schuld
o Hollende kleuring
o Rennende reputatie
- Strafbaar feit
- Blijkt uit feiten en omstandigheden

Toegepast op de casus
- Voorlopige hechtenis?
o Diefstal met bedreiging ex art. 312 lid 1 Sv dus ja.
- Spoedige voorgeleiding?
o Naar bureau gebracht en binnen half uur voorgeleid dus ja. Je kan hierbij stellen
dat je na een uur wel te laat bent. Hangt er ook vanaf hoe ver je moet rijden. In de
praktijk loopt het hier niet vaak op stuk.
- Verdachte?
o Art. 27 lid 1 Sv: redelijk vermoeden van schuld, strafbaar feit, blijkt uit feiten en
omstandigheden (redelijk vermoeden)
o Ook hier is aan voldaan. Greta geeft een signalement, verteld wat er is gebeurd en
wijst de man aan als degene die het gedaan heeft.
- Proportionaliteit en subsidiariteit?
o Ook hier is aan voldaan.
- Bevel van de officier van justitie?
o Dit was er niet in de casus. Maar biedt art. 54 lid 3 hier nog een oplossing voor? Ja,
het kan ook gaan om een hulpofficier. Rangorde:
 Officier van justitie (kun je dit niet afwachten, dan;)
 Hulp officier van justitie (kun je dit niet afwachten, dan;)
 Andere ambtenaren (lid 4)
 Criteria hiervoor is of sprake is van een spoedeisende situatie: is er
spoed bij om hem nu aan te houden of kunnen we een bevel
afwachten, zoals een telefoontje?
 Is er in casu sprake van een spoedeisende situatie? Nee het
telefoontje kon prima afgewacht worden want uit de casus bleek
niet dat de man wou wegrennen of iets dergelijks. Hij ligt op de
grond en kan amper praten.
Conclusie: de aanhouding was niet rechtmatig want er is geen spoedeisende situatie dus het bevel
moest komen van de OvJ.

3. Mocht hulpofficier van justitie De Bont verdachte horen zonder dat verdachte de
gelegenheid geboden is een advocaat te raadplegen?
Uit het arrest Salduz blijkt dat het recht tot het raadplegen van een raadsman moet gebeuren
voorafgaande aan het eerste politieverhoor (in casu is dit de voorleiding aan de hulpofficier). Als dit
recht van de verdachte wordt geschonden, dan is er sprake van een schendig van art. 6 EVRM.
Indien een aangehouden verdachte niet de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste
verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als
bedoeld in art. 359a Sv.
Staat vooral in rechtsoverweging 2.5 en 2.7.1

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper at33. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,98. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 69252 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€3,98  11x  verkocht
  • (1)
In winkelwagen
Toegevoegd