Samenvatting Beginselen Bestuursrecht VU Rechtsgeleerdheid Jaar 1
Week 1 – Introductie in het bestuursrecht en het systeem van de Awb
Het bestuursrecht heeft betrekking op het openbaar bestuur, op hetgeen het
openbaar bestuur doet en op zijn relatie tot de burgers.
Het openbaar bestuur: besturen van gemeenten, provincies en waterschappen, de
ministeries etc.
De hoofdzaken van het bestuursrecht: organisatie, bevoegdheden, normering,
handhaving en rechtsbescherming.
Nederland is een democratische rechtsstaat = de overheid moet fundamentele
rechten en vrijheden van burgers eerbiedigen. Om dat te bereiken moet aan vier
fundamentele eisen worden voldaan: wetmatigheid van bestuur, rechterlijke controle,
evenwicht tussen de verschillende ‘machten’ en eerbiediging van grondrechten.
Twee uitgangspunten
Het legaliteitsvereiste
De bevoegdheid van een bestuursorgaan moet een wettelijke grondslag hebben. Het
verbod of gebod mag wel in een lagere regeling staan, maar moet uiteindelijk een
grondslag hebben in een wet in formele zin.
Het specialiteitsvereiste
Wetten dienen een specifiek belang en geven aan een of meer organen nauwkeurig
omschreven bevoegdheden om dat specifieke belang te behartigen. Het bestuur mag
bij het gebruik van een bevoegdheid, toegekend in een bepaalde wettelijke regeling,
dus slechts het belang behartigen waarvoor die regeling speciaal is vastgesteld. Dit is
er om willekeurig optreden te voorkomen.
Bestuursrechtelijke normstelling
Het bestuursrecht kent veel wetten en regelingen die normen bevatten. De normen
zijn bedoeld voor overheidsinstanties: de overheidsinstanties als geadresseerde
(adressaat).
De staats- en bestuursrechtelijke regels kennen een hiërarchische opbouw.
Regelgeving komt op verschillende bestuurlijke niveaus tot stand, waarbij een lagere
regeling niet in strijd mag komen met een hogere. Bij wetten in formele zin is vooral
de Algemene wet bestuursrecht van belang.
De hiërarchie:
Verdragen/Secundair verdragsrecht
Statuut
Grondwet
Wetten in formele zin
Koninklijke Besluiten die regels bevatten (amvb)
Ministeriële regelingen (verordeningen)
Provinciale verordeningen
Gemeentelijke verordeningen en waterschapsverordeningen
Beleidsregels
Voorschriften/verplichtingen verbonden aan een beschikking
,Samenvatting Beginselen Bestuursrecht VU Rechtsgeleerdheid Jaar 1
Niet alles staat in de bijzondere wet (wet in formele zin), veel staat in lagere
wetgeving of beschikkingen (ministeriële regeling, algemene maatregel van bestuur).
Gelede normstelling
Een burger heeft in veel situaties met normstelling op meer niveaus tegelijk te maken.
Hiermee wordt ook wel gezegd dat een normenstelsel geleed is, dus uit meerdere
onderdelen bestaat.
Voor bepaalde situaties kan het zijn dat meer wetten en de daarop gebaseerde
regelgeving tegelijk van belang zijn. Dit wordt dan horizontale gelede normstelling
genoemd.
Met gelede normstelling wordt bedoeld dat de toepasselijkheid van een rechtsregel
niet zomaar in één wet is te vinden, maar in een combinatie van met elkaar
samenhangende regelingen.
De Algemene wet bestuursrecht
De Awb kent een opbouw die van algemeen naar bijzonder gaat (gelaagde structuur).
Voor beantwoording van bestuursrechtelijke vragen zal men dus bepalingen van
meerdere hoofdstukken nodig hebben. In de Awb is ook tot uitdrukking gekomen dat
de overheid in een meer ‘horizontale’ relatie tot de burgers staat. Burger en bestuur
hebben namelijk allebei rechten en plichten.
Vier doelen van de Awb:
o Er zou meer eenheid in bestuursrechtelijke wetgeving moeten komen
o Het systematiseren en vereenvoudigen van bestuursrechtelijke wetgeving
o Het in de wet vastleggen van normen die in de rechtspraak zijn ontwikkeld
o Het treffen van voorzieningen die naar hun aard een algemene regeling
behoeven omdat ze anders in elke regeling afzonderlijk zouden moeten worden
getroffen
Relatie tot andere wetgeving
Er zijn vier manieren waarop de Awb richting geeft aan andere wetgeving, variërend
in de mate van dwingendheid:
1. Dwingend recht = afwijking van dwingend recht in lagere wetgeving is niet
toegestaan en zal in beroepsprocedure door de rechter onverbindend worden
geacht. Een bijzondere wet gaat altijd voor een algemene wet. Er is hier geen
tenzij opgenomen, afwijken mag alleen bij een wet in formele zin (bijzondere
wet).
2. Regelend recht = de Awb bevat de, als meest wenselijk beschouwde
hoofdregel, maar staat afwijking daarvan ook in lagere wetgeving uitdrukkelijk
toe. De hoofdregel geldt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
3. Aanvullend recht = de regel van de Awb geldt alleen als er bij wettelijk
voorschrift hierover niets geregeld is. Dit is dus een vangnetbepaling.
4. Facultatief recht = bepalingen die van toepassing zijn indien dit bij wettelijk
voorschrift is bepaald. Wettelijk voorschrift is hier altijd een wet in materiële
zin. Regelgevers en bestuursorganen krijgen de bevoegdheid om te bepalen of
een regeling van toepassing wordt verklaard.
, Samenvatting Beginselen Bestuursrecht VU Rechtsgeleerdheid Jaar 1
Week 2 – de organisatie van het openbaar bestuur; het bestuursorgaanbegrip
Nederland wordt, als geheel en in delen, op allerlei niveaus bestuurd, deels door
internationale organisaties als de EU, deels nationaal, op centraal niveau door de
regering (gecontroleerd door het parlement) en decentraal, met name door
gemeenten, provincies en waterschappen.
Het openbaar bestuur maakt deel uit van de overheid, samen met de andere
‘machten’ in de Staat, de wetgever en de rechter.
Ons staatsbestel heeft een decentralisatiegedachte. Wat op een lager niveau goed kan
worden gedaan, moet niet op een hoger niveau worden gedaan. De wet laat daarom
veel bevoegdheden over of kent ze toe aan organen van provincies, gemeenten etc.
Openbaar bestuur aan de organen van openbaar bestuur zijn publiekrechtelijke
bevoegdheden toebedeeld, zij kunnen handelingen verrichten en besluiten nemen die
burgers raken en zelfs, als de wet daarvoor de grondslag biedt, eenzijdig
verplichtingen opleggen. Openbare lichamen zijn ‘dwanggemeenschappen’.
Besturen van private instellingen (NV’s, BV’s, verenigingen en stichtingen) kunnen
dit niet. Zij kunnen wel verplichtingen aan hun leden opleggen, maar die leden
kunnen dan uittreden. Private instellingen hebben, als ze rechtspersoon zijn, altijd
burgerlijke rechten. Overheidsinstanties kunnen rechten bezitten als ze
rechtspersoon zijn (art. 2:1 Bw). De organen van openbare lichamen hebben geen
rechtspersoonlijkheid, het bestuursorgaan heeft slechts bestuursrechtelijke
bevoegdheden. Zij kunnen verder ook niet civielrechtelijk aansprakelijk worden
gesteld, beschikking wordt vernietigd en plicht van vergoeding van schade berust op
de rechtspersoon.
Openbare lichamen
Verschillende bestuursniveaus kunnen worden onderscheiden. Op elk van deze
niveaus zijn er openbare lichamen met een algemene bestuurstaak ten aanzien van
een bepaald gebied. De wet stelt openbare lichamen in en regelt hun taken en
bevoegdheden. Aan de besturen van openbare lichamen kan verordenende
bevoegdheid worden verleend (art. 134 Gw).
Organen handelen wel namens de rechtspersoon. Een rechtspersoon kan zelf
namelijk niet handelen. Aan de ambten/bestuursorganen komen publiekrechtelijke
bevoegdheden toe, terwijl zij ook als de organen van de rechtspersoon voor deze
rechtspersoon privaatrechtelijke handelingen kunnen verrichten.
o Centraal niveau openbaar lichaam = Staat, met ministeries en zelfstandige
bestuursorganen
o Decentraal niveau openbaar lichaam = provincies, gemeenten en
waterschappen (beperkte bestuurstaak: zorg voor waterhuishouding en
kwaliteit van oppervlaktewater), de Sociaal-Economische Raad en de openbare
lichamen voor bepaalde beroepen