Samenvatting Theatergeschiedenis
Les 1
Theatertermen
- Abele spelen Oudste Middelnederlandse toneelstukken met hoofse inhoud
die bewaard zijn gebleven.
- Acted speech Dialoog die de handeling letterlijk beschrijft: ‘Vlieg mij in de
baard, ik grijp de uwe’.
- Activity Een handeling die beschreven wordt in een dialoog waaraan de
neventekst gelijkloopt.
- Actualisering Aanpassen van tekst, personages, omgeving enz. aan de
actuele situatie.
- Adaptie Bewerken van een prozatekst voor een ander medium. (Theater)
- Antagonist De tegenspeler. In het Griekse theater de 2 e speler.
- Aristotelisch Verwijzing naar Aristoteles, beschrijver van epiek en
tragedie. Schreef een tragedie met een publieksgerichte bouw,
spanningsboog en catharsis. Dit zijn dingen die in het Aristotelische theater
nog steeds meespelen.
- Attributen Hulpmiddelen om een rol vorm te geven, denk aan kleding, een
kroon, een staf enz.
- Catharsis Emotionele zuivering, die bij de toeschouwer optreedt na het
inzicht van de daden van de held van het stuk. Het effect van het opwekken
van krachtige emoties, zoals verdriet, angst, medelijden enz.
- Claus één of meer gesproken zinnen in een toneeltekst.
- Changement Decorwissel. Changement â vue is een wisseling bij open
doek.
- Commedia dell’arte Een vorm van improvisatietheater ontstaan in de 16 e
eeuw, populair tot in de 18e eeuw en weer in de mode in de 20e eeuw. De
hoofdtekst lag niet vast en de scenario’s gaven kort de handelingen weer. De
stukken werden gekenmerkt door improvisatie op stramien (lazzi) routines.
Een ander kernmerk zijn de typerollen (maskers).
- Cue Wachtwoord voor spelers, maar vooral voor technicus.
- Dictie Manier waarop je de tekst zegt.
- Doorloop Repetitie waarin de hele voorstelling doorgenomen wordt.
- Dramaturg Verantwoordelijk voor de tekst, denk hierbij aan stukkenkeuze,
vertaling, bewerking, soms ook bewaker van de tekst, inhoud en concept
tegenover de spelers of regisseur.
- Episch theater Politiek theater. Niet gericht op inleving en vermaak van de
toeschouwer, maar op inzicht in maatschappelijke problemen en situaties.
Bedacht door Bertolt Brecht.
- Expositie Begin van het toneelstuk, onderdeel van het eerste bedrijf,
waarin de situatie, personages en het conflict aangekondigd worden.
,- Foil Character Is een karakter die tegenovergesteld is aan de protagonist
(hoofdpersoon). Hij/zij vertoont tegenovergestelde eigenschappen. Alles wat
de hoofdpersoon niet doet of niet durft doet de Foil Character wel.
- Freeze Een bewegende houding die vastgehouden wordt. Bijvoorbeeld om
regieaanwijzingen te geven.
- Generale repetitie Laatste doorloop voor de première.
- Gesamtkunstwerk Bekend geworden door Richard Wagner. Is een
samenspel van alle kunsten, waarbij zelfs het publiek en de speelplaats
betrokken dienen te worden.
- Handeling De kortste theatrale handeling is in een werkwoordsvorm weer
te geven en geldt voor één personage.
- Hoofdtekst De dialogen zonder regieaanwijzingen. Hetgeen wat gezegd
wordt.
- Identificatie Inleving van de acteur in zijn rol en het meeleven van de
toeschouwer met de ervaringen van de acteurs. Oorspronkelijk was de
protagonist hiervoor de aangewezen persoon.
- Improvisatie Scène die het resultaat is van improviseren, het is een
werkvorm waarbij de scène door de spelers ontwikkeld wordt uit niet meer dan
enkele suggesties.
- Italienne, â L’ Snelle oefendoorloop van toneeltekst om de tekst,
bewegingsvolgorde en scèneopvolging voor de spelers door te nemen. Wordt
ook wel een Italiaantje genoemd.
- Komedie Een stuk dat voor de hoofdpersoon goed afloopt. Ook toneelstuk
met amusementskwaliteiten.
- Lazzi Korte solo-improvisaties in commedia dell’arte.
- Louis d’Or Nederlandse prijs die jaarlijks aan de beste toneelspeler wordt
uitgereikt.
- Mimetisch De werkelijkheid nabootsen.
- Mise-en-scène De toneelrichting, plaats en beweging van de acteurs
tijdens de voorstelling.
- Monoloog Oudste theatrale vorm. Een tekst die één persoon spreekt.
- Naturalistisch Zo gewoon mogelijk spelen, ingeleefd en naturel.
- Niet-aristotelisch Bijvoorbeeld episch, symbolistisch en absurdistisch
toneel.
- Neventekst Regieaanwijzingen in de toneeltekst.
- Onzichtbaar theater Theatervorm uit het Theater der Onderdrukten van
Augusto Boal, waarin bijvoorbeeld op straat wordt gespeeld zonder dat het
publiek weet dat er theater is.
- Partage De verhouding waarin de opbrengsten verdeeld worden tussen de
opvoerende en de organisator.
- Personage Fictief persoon dat door de schrijver beschreven wordt. Een
personage moet een ontwikkeling doormaken.
- Productie Het gehele project van theater maken vanaf het begin tot aan de
voorstelling. De verantwoordelijke voor een voorstelling wordt de
productieleider genoemd. De eindverantwoordelijke voor de organisatorische
en financiële kant wordt een zakelijk leider genoemd, ook wel producent.
- Proscenium Het voorste deel van de toneelvloer. Vroeger van het
toneelvlak afgescheiden.
, - Protagonist De hoofdrolspeler. In het oude Griekenland was hij de baas
over de andere spelers.
- Publieksparticipatie Het publiek kan op verschillende manieren
deelnemen aan een voorstelling: passief, betrokken, soms deelnemend in een
rol.
- Reading Lezing van de toneeltekst door de acteurs, gezamenlijk, dus
hardop, in de repetitie.
- Rol Oorspronkelijk een rol papier waarop de individuele tekst van de
spelers stond. Vervolgens de tekst, en bij uitbreiding het personage uitgewerkt
tot een levende representatie, de gespeelde rol.
- Scène Stukje theater, niet onderbroken door opkomst of afgang van
acteurs.
- Theo d’Or Nederlandse prijs die jaarlijks aan de beste toneelspeelster
wordt uitgereikt.
- Slapstick Komische speelstijl met veel overdrijving, vecht en valpartijen.
De stok waarmee Clownesk geslagen werd, zien we nog wel eens terug in de
poppenkast.
- Tragedie Oorspronkelijk een stuk waarin het slecht eindigt voor de
hoofdpersoon. Gekenmerkt door verhevenheid, catharsis en formele eisen,
zoals eenheid van tijd, plaats en handeling.
- Try-out Voorstelling die voor de première al voor publiek gespeeld wordt.
Een openbare repetitie die aanleiding kan geven tot wijzigingen.
- Type Personage gekenmerkt door slechts enkele uiterlijke eigenschappen.
In de toneelliteratuur vinden we meestal types, zoals die in de commedia
dell’arte met hun vaste kenmerken.
- Uitkoop Contractvorm tussen de theatergroep en de schouwburg, waarin
een vast bedrag staat waarvoor opgetreden wordt.
- Vervreemding of V-effekt Theatermiddel om de illusie te voorkomen of te
doorbreken. Theatrale uitdrukkingsvorm van datgene waarover volgens Brecht
het theater altijd moet gaan: het doorzien van maatschappelijke situaties, hoe
ze ontstaan, gegroeid en vergroeid zijn.
Theater tijdens en na WOII
Kultuurkamer
Tijdens de WOII werd de Kultuurkamer door de Duitsers ingevoerd, waarin alle
kunstenaars, schrijvers, journalisten, acteurs enz. zich voor moesten aanmelden om
te mogen werken. Dit kostte 50 euro per maand. De stukken die je wilde spelen
moesten aangevraagd worden bij de Duitsers, want deze hadden zij herschreven en
gecontroleerd. Na WOII kregen de mensen die bij de Kultuurkamer aangesloten
waren straf.
Subsidie
De Duitsers maakten gebruik van subsidies. Nederland keek dit af van de Duitsers.
Hierdoor werden de prijzen voor het maken van theater lager en konden zij zelfs op
tournee. Ook werden er theaterfestivals georganiseerd, het bekendste is het Holland
festival dat nog steeds bestaat. Dit werd gedaan omdat het toneel een zuivering
onderging. Men moest niets hebben van de acteurs die tijdens de oorlog
ingeschreven waren bij de Kultuurkamer. De overheid wilde een rol spelen bij de