SAMENVATTING WETENSCHAPSFILOSOFIE
WEEK 1
Men hecht veel waarde aan de term ‘wetenschappelijk bewezen’. Binnen de
wetenschapsfilosofie wordt er gediscussieerd over hoe waardevol wetenschap is.
Deductie houdt in dat wanneer de premissen waar zijn, de conclusie niet onwaar kan zijn.
De premissen zijn alles wat je zegt totdat je het woordje ‘dus’ gebruikt, en de conclusie is
alles wat er na deze ‘dus’ komt. Deductie heeft een aantal voordelen, als je zeker genoeg
bent over je premissen, kan je net zo zeker zijn over je conclusie. Nadelen aan deductie zijn
dat je altijd afhankelijk bent van de waarden van de premissen, en ook geeft het geen
nieuwe kennis, het geeft je slechts meer inzicht in wat je al wist.
Inductie is de tegenhanger van deductie, hierbij ga je van heel veel specifieke feiten naar
een algemeen feit, je gaat van singulier naar universeel. Als een groot aantal Y’s zijn
geobserveerd onder een groot aantal condities en al deze Y’s bezitten zonder uitzondering
eigenschap X, dan hebben alle Y’s kenmerk X. Maar hier is het probleem de vraag hoe veel
observaties je moet doen voordat je klaar bent.
Abductie is de minst sterke vorm van redeneren, je bekijkt een aantal dingen en maakt dan
een logische gedachtesprong naar de meest logische verklaring. Het is zo niet duidelijk
waarom je verklaring logisch is. Toch zijn er wetenschappen die werken met deze manier
van redeneren, zoals de archeologie.
Het empirisme gaat over het idee dat je kennis verwerft door te observeren. Volgens deze
filosofische stroming hebben mensen geen aangeboren kennis, maar heeft men wel de
mogelijkheid om te leren. Als we dan systematisch ervaringen opdoen, kunnen we deze
samenvoegen en zo de wereld begrijpen. Mensen konden dingen die zij zagen in de wereld,
zoals bijvoorbeeld eb en vloed, begrijpen hoe dit werkte door deze ontwikkeling van kennis.
Het empirisme heeft dan ook de basis gelegd voor alle wetenschap die daarna kwam. Het
basaal empirisme wordt omschreven met drie belangrijke kenmerken, ten eerste moeten
we observeren met de zintuigen. Ten tweede moeten we vooral erg neutraal observeren,
men moet zonder kleuring van theorie kijken naar de wereld en zich slechts bezig houden
met het verzamelen van feiten. Ten derde heeft het empirisme als kenmerk dat alle feiten
die men verzamelt een goede basis is voor kennis.
Er zijn echter wat kritiekpunten op het empirisme die naar voren komen. Een daarvan is het
homo mensura probleem, het idee dat mensen niet heel goed zijn in het observeren van de
wereld om zich heen. Waarnemingen kunnen variëren, afhankelijk van wat je weet, waar je
vandaan komt en wat je er ervaringen in de wereld zijn kan je een ander beeld van iets
hebben dan andere personen. Verschillende mensen zien dus verschillende dingen, en als
dit kan gebeuren is dat een groot probleem voor het idee dat we zekere kennis kunnen
opdoen door het simpel observeren. Binnen het homo mensura probleem speelt een
tweede probleem: waarnemingen kunnen feilbaar zijn, op zelfs de meest simpele
1
, waarnemingen kan je een fout maken. Als je dan de wetenschap baseert op die
waarnemingen, kan de wetenschap altijd fout zijn. Een derde probleem dat opspeelt is dat
observaties altijd privé zijn, wat iemand ziet en ervaart kan je nooit testen. Alle details van
het zien en ervaren kan je vaak niet goed verwoorden, wat een groot probleem is voor de
wetenschap, waarin vele mensen met elkaar samenwerken om de kennis toe te laten
nemen en dus hun ervaringen met elkaar moeten delen. Voor dat delen is er altijd een
slechte vertaling naar taal nodig. Voor sociale wetenschappers is dat probleem ook lastig als
er onderzoek wordt gedaan naar gevoelens of motieven, dingen die niet direct meetbaar
zijn.
Daarnaast is er kritiek op de tweede aanname van het empirisme dat het belangrijk is om
eerst feiten te verzamelen en dan pas een theorie te creëren. Het is namelijk zo dat
wanneer je ergens niet veel van af weet, je ook niet goed kan observeren. Wanneer je
bijvoorbeeld een röntgenfoto bekijkt weet jij als je niet bent opgeleid in de geneeskunde
niet waar je naar kijkt. Juist om goed te kunnen observeren heb je veel kennis en
vaardigheden nodig. Het is juist theorie die mogelijk maakt om goed te kunnen observeren.
Ook is er sprake van een inductieprobleem. Je kan binnen het empirisme geen gebruik
maken van deductie en abductie. Inductie is dan de meest logische oplossing. Maar volgens
Hume kan dit niet, is dit geen sluitende redenering. De redenering is wel overtuigend, maar
niet noodzakelijk waar. Inductie werkt alleen als je aanneemt dat de wereld gelijk blijft, we
hebben geen goede reden om aan te nemen dat de wereld van vandaag lijkt op de wereld
van gisteren, morgen zou een pen bijvoorbeeld naar boven kunnen vallen in plaats van naar
beneden. De enige reden om het idee van een gelijk blijvende wereld aan te nemen is
omdat de wereld eigenlijk al wel gelijk blijft, dit is inductie. Je gebruikt hier dus hetgeen dat
je wil bewijzen in je argument en maakt gebruik van een cirkelredenering die niks bewijst.
We kunnen niet bewijzen dat inductie klopt, en als inductie niet klopt, dan is het bewijs ook
niets waard.
WEEK 2
Wetenschappelijk onderzoek moet aan bepaalde eisen voldoen. Je moet ten eerste integer
en van hoge kwaliteit onderzoek moet doen. Je onderzoek moet onafhankelijk zijn en dus
niet worden beïnvloed door externe machten, je respondenten moeten volledig worden
geïnformeerd over wat er met hen gaat gebeuren en vanuit die geïnformeerde positie
kunnen zij vrijwillig beslissen om deel te nemen of te stoppen met hun deelname aan het
onderzoek. Daarnaast moet er worden gestreefd naar het voorkomen van schade aan
respondenten ten gevolge van het onderzoek en moet je als onderzoeker vertrouwelijk
omgaan met de informatie die je verkrijgt.
Ethiek is de discussie die gaat over wat er goed en wat er fout is. Ethiek vraagt zich af wat
zou iemand moeten doen, er wordt voorgeschreven wat mensen zouden moeten doen.
Waar haalt een ethicus het lef vandaan om iemand voor te schrijven wat te doen? Vroeger
werd dit op god gestoken. Religie is echter een lastige basis voor je voorschrijving. Een
2