Wat is onderzoek?
Praktijkboek voor methoden en technieken
Hoofdstuk 1 Waarom doe je onderzoek?
Onderzoek doe je om een betrouwbaar antwoord te kunnen geven op een goede onderzoeksvraag.
Daarvoor heb je kennis, vaardigheden en een bepaalde houding nodig.
Onderzoek doen is het analyseren van een probleem of een situatie volgens een bepaald
stappenplan. Als je werkt volgens een stappenplan, werk je met een systematische aanpak. Alles wat
je nodig hebt, zit in het stappenplan. Onderzoek zul je altijd nodig hebben, in wat voor sector je ook
terecht komt. Overal zijn er problemen of vragen die om een antwoord vragen. Daarnaast kun je
onderzoek gebruiken om alles netjes op een rijtje te kunnen zetten.
Onderzoek gebruik je vaker dan je denkt, bijvoorbeeld: je loopt naar de kassa en je wilt eigenlijk zo
snel mogelijk naar huis. De vraag is hoe kom ik zo snel mogelijk langs de kassa, vervolgens observeer
je de rijen of kijk je naar hoeveel boodschappen iedereen moet gaan afrekenen. Op basis van deze
informatie trek je een conclusie en ga je in de rij staan die volgens jou het kortste is.
Dit is natuurlijk een erg eenvoudig onderzoek, normaal gesproken steken ze iets ingewikkelder in
elkaar, de basis blijft daarin hetzelfde.
Onderzoek kan informeel zijn, zoals hierboven beschreven, je kijkt vanuit je eigen referentiekader.
Maar onderzoek kan ook systematisch zijn, dan werk je vanuit een stappenplan.
1. Uitgangspunten van onderzoek
Allereerst moet je een onderzoeksplan maken, vervolgens formuleer je een probleemstelling en kijk
je of andere mensen al dit soort onderzoek hebben gedaan en met welke conclusie. Eventueel moet
je kijken wat je budget is en je plan bespreken met een begeleider of medeonderzoekers. Dit zijn
allemaal praktische uitgangspunten.
Er zijn ook diepgaander uitgangspunten voor een onderzoek, het zijn de basisprincipes van het
onderzoek, de normen en waarden en wordt methodologie genoemd. Hierin kan je onderscheid
maken tussen verschillende soorten:
- Fundamenteel en praktijkgericht
- Kwalitatief en kwantitatief
- Inductie en deductie
Fundamenteel of praktijkgericht
Bij fundamenteel onderzoek beantwoord je vragen om kennis te ontwikkelen, kennisvragen dus
Bij praktijkgericht onderzoek ben je meer bezig om een bepaald probleem op te kunnen lossen. Deze
problemen zijn vaak ook afkomstig uit de praktijk, praktijkvragen.
Dit lijkt natuurlijk erg op elkaar want soms heb je kennis nodig om een bepaald probleem op te
kunnen lossen. In dat geval is fundamenteel onderzoek ook praktijk gericht.
Kwalitatief of kwantitatief
Welke van de twee je gaat gebruiken is afhankelijk van de probleemstelling van je onderzoek.
Bij de kwantitatieve methode gebruik je cijfermatige informatie. Aan de gegevens die je binnenkrijgt
kun je vervolgens een getal toekennen, hiervoor gebruik je statistische technieken -> meten is weten.
1
,Inductief of deductief
als je in inductief onderzoek doet is er van tevoren geen theorie bekend. Het doel is dan ook om een
theorie te ontwikkelen. Natuurlijk heeft een onderzoeker wel een verwachting maar deze is niet
gebaseerd op een bestaande theorie.
Deductief onderzoek houdt in dat de onderzoeker verwachtingen formuleert aan de hand van
bestaande theorieën en modellen. Het doel is om na te gaan of de theorie stand houdt na het
verzamelen van meerdere gegevens.
2. Regels voor kwaliteit van onderzoek
Kenmerken van een kritische onderzoeker
Houding, persoonlijke voorkeuren mogen geen rol spelen in het onderzoek, objectiviteit
moet altijd centraal staan. Het moet een wetenschappelijke houding zijn.
Kennis, je hebt kennis nodig over de verschillende methoden die je kunt gebruiken maar ook
over het onderwerp wat je wilt onderzoeken.
Vaardigheid, hoe vaker en intensiever je onderzoek doet hoe beter je erin zult worden.
Kwaliteitscriteria voor uitvoering en interpretatie van onderzoek
Betrouwbaarheid, in hoeverre is het onderzoek vrij van toevallige fouten, dit zijn afwijkingen
in je onderzoek die niet controleerbaar zijn. Als je een test meerdere keren doet zou daar
steeds hetzelfde antwoord uit moeten komen, dan is het betrouwbaar.
Toetsbaarheid, je moet uitspraken doen die je kunt testen en die op feiten gebaseerd zijn.
Informativiteit, nauwkeurig omschrijven wat je onderwerp is, het moet herhaalbaar zijn dus
als iemand jou onderzoek naleest moet hij het precies zo weer kunnen uitvoeren.
Interne en begripsvaliditeit, heeft te maken met de zuiverheid van de resultaten, is er
gemeten wat er gemeten moest worden. Fouten die niet aan toeval te wijden zijn.
Externe validiteit, dit heeft te maken met generalisatie, stel je bent een winkel en je koopt
van alles in zonder te kijken of daar ook daadwerkelijk markt voor is, grote kans dat er veel
van je inkopen blijft liggen. Er zijn twee vormen van generalisatie, statisch en inhoudelijk.
Praktische criteria bij de uitvoering van het onderzoek
Efficiëntie, kosten en de tijd moeten in verhouding staan tot de resultaten.
Uitvoerbaarheid, je moet je onderzoek kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld genoeg onderzoekers
en gegevens.
Bruikbaarheid, niemand heeft er wat aan als je je onderzoek in de prullenbak moet gooien
3. Onderzoeksfasen
Bij het opzetten van een onderzoek moet je jezelf continu vragen blijven stellen zoals wat, waarom,
wie, hoe, waar en wanneer. Deze vragen moet je jezelf blijven stellen gedurende het hele onderzoek.
Zo kun je even controleren of je nog op het goede punt zit.
Fase 1: ontwerpen -> het afbakenen van je doel- en probleemstelling vervolgens maak je een
ontwerp hoe je de vraag gaat beantwoorden en met welke methoden, tijd die je hebt en welke
middelen je nodig hebt. Hierbij moet altijd rekening worden gehouden met de opdrachtgevers.
Fase 2: gegevens verzamelen -> gegevens die je nodig hebt om de vraag te kunnen beantwoorden en
hoe je aan die gegevens gaat komen.
Fase 3: analyseren -> analyseer de gegevens die je in fase 2 verzameld hebt.
Fase 4: evalueren en adviseren -> kijk even terug op je onderzoek en naar de resultaten, wat zijn
sterke punten en wat zijn zwakke punten waar nog discussie over gevoerd kan worden. Vervolgens
2
, presenteer je de resultaten in een verslag. Als je dit voor een klant doet noemen we dat
beroepsproduct.
Hoofdstuk 2 Het onderwerp kiezen
1. Een onderwerp vinden
Er zijn meerdere mogelijkheden bij een onderwerpskeuze. Soms heb je een vrije keuze en mag je het
onderwerp zelf bepalen, wanneer je een praktijkopdracht krijgt, krijg je een onderwerp van je
opdrachtgever. Bij een opleidingsprogramma krijg je een lijstje en daar mag je vervolgens zelf uit
kiezen.
Bij het kiezen van een onderwerp kun je altijd een brainstorm houden, dit kan je ook met
medestudenten bijvoorbeeld doen. Hierbij kan een mindmap helpen.
2. Opdrachtgevers; balans tussen wens en mogelijkheid
Tijdens het eerste gesprek inventariseer je wat de wensen van de opdrachtgever zijn. Aan jou de taak
om de echte doelstelling boven water te krijgen. Probeer de
opdrachtgever altijd erbij te betrekken.
Wanneer je de vragen van de opdrachtgever hebt, ga je de
onderwerpen afbakenen, het moet een onderzoekbare vraag
worden.
Vervolgens ga je een opzet voor je onderzoek kiezen, manieren om
de vraag van de opdrachtgever te beantwoorden. Dit is ook
afhankelijk van het budget, de omgeving en bijvoorbeeld de tijd die
je hebt gekregen.
Een van de voorwaarden bij het doen van onderzoek is dat het objectief, onafhankelijk en
betrouwbaar moet zijn. Je kan niet gegevens vervalsen of sturen naar de richting van de wens van de
onderzoeker. Ook moet je transparant zijn naar je opdrachtgever toe, geef tussentijds dan ook een
update met de stand van zaken.
3. Ontwikkelde verwachtingen
Als je met je onderzoek start is het goed om na te denken over wat je verwacht. Hoe zal het
verlopen, wat heb je nodig, wat zijn de deadlines, hoe word je beoordeeld en wat kunnen anderen
van jou verwachten. Als je alles op een rijtje hebt is de kans groter dat het onderzoek beter zal
verlopen.
Ontwikkelde verwachtingen zijn heldere en eenduidige verwachten van de uitkomsten van een
project die zijn geformuleerd en vastgelegd en die bij alle betrokkenen bekend en besproken zijn.
4. Groepswerk: de taakverdeling
Onderzoek kun je alleen doen of in een groep. Het is belangrijk goed met elkaar te communiceren
over wie wat doet. Zorg voor een taakverdeling die SMART is. Ook moet je altijd met elkaar rekening
blijven houden wanneer je samenwerkt. Deel alle informatie en zorg dat je van elkaar leert.
3