INHOUD
KT PSYCHOLOGIE Health psychology
Doen en blijven doen
Psychologie, een inleiding
Fysiopraxis
INTERNE Motiverende gespreksvoering
Colleges
Marloes Oosterik & Florieke Wiersma
Verplichte literatuur en colleges
,Inhoud
Health psychology:
- H13 serious and disabeling chronic illness: causes, managemnet and coping
Doen en blijven doen:
- H10 de stap blijven doen
- H11 begeleiden naar zelfmanagement
Psychologie, een inleidining:
- Stemmingsstooornissen
- H4 geheugen: 4.1,4.2,4.3
Fysiopraxis
- 2012: motivatie, de sleutel tot verandering
Motiverende gespreksvoering – Bartelink
http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Watwerkt_Motiverendegespreksvoering.pdf
Colleges:
- Psychologische gevolgen van chronische aandoeningen
- Cognitieve problemen
- Emotionele problemen
- Motiverende gespreksvoering
- Zelfmanagement
1
,Doen en blijven doen
H10 De stap ‘Blijven doen’
Het kortdurend uitvoeren van nieuw gedrag zorgt er niet voor dat men dit gedrag ook blijft doen.
Doen en blijven doen tijdens de behandeling vraagt om aandacht en inzet (compliance). Blijven doen
na afloop (adherence) vergt nog meer, onder andere zelfmanagement.
Als men merkt dat het nieuwe gedrag een verbetering geeft is men geneigd dit gedrag ook vaker te
vertonen (positieve feedback). Aan de andere kant kan er ook sprake zijn van negatieve feedback en
wordt het gedrag minder uitgevoerd. Ook het afnemen van de klachten heeft niet altijd een positief
effect. Dit komt omdat er dan minder aandacht is naar de klacht en is men minder geneigd het
gedrag uit te voeren. Een dagboek is ook een goed hulpmiddel om in te zien dat het in de loop van de
tijd beter gaat met de klachten. Zeker wanneer de klachten niet op korter termijn zichtbaar zijn. Ook
de attributie heeft invloed op het volhouden van het gedrag (slagen of falen). In hoogrisicosituaties
wordt het oude gedrag vaak getriggerd. Dit kan zijn bij haast, andere afspraken of bijvoorbeeld de
verhuizing van het vaste loopmaatje. Bij de therapie worden veel zelfmanagement technieken
aangeleerd. Een voorbeeld hiervan is steun realiseren vanuit de omgeving. Deze steun kan in zowel
praktische als emotionele vorm en direct of achteraf. Wel moeten er goede afspraken zijn over de
manier waarop iemand zijn omgeving inschakelt. Zo moet de steun niet te belastend worden voor de
omgeving en niet de verhoudingen tussen de personen veranderen. Hoe vanzelfsprekender het
nieuwe gedrag wordt hoe makkelijker men het volhoudt. Ook een follow-up afspraak is een goede
manier om blijvende gedragsveranderingen te ondersteunen.
De therapeut maakt een inschatting van wat de patiënt zou stimuleren en weerhouden van het
nieuwe gedrag en stelt daarbij een aantal essentiële vragen:
1. Hoe verloopt de stap blijven doen? Wat lukt wel en wat niet?
2. Welke zelfmanagementtechnieken hanteert de patiënt?
3. Wie en wat geeft de patiënt feedback?
4. Welke risicosituaties zijn er?
5. Hoe gaat hij met terugval om? Waaraan schrijft de patiënt slagen en falen?
6. Hoe verloopt het inbouwen in de ADL?
7. Is er een follow-up nodig?
Interventies bij de stap ‘blijven doen’:
Soms is de laatste stap moeilijk omdat de voorgaande stappen achteraf gezien niet goed zijn
doorlopen. Het is zinvol om de stappen nogmaals te doorlopen en te bekrachtigen.
Spreek van tevoren met de patiënt over een eventuele terugval. Gebruik in de
terugvalpreventie en terugvalaanpak de volgende drie elementen:
- Beinvloed de attributie in een positieve richting
- Inventariseer hoogrisicosituaties en bedenk samen een strategie
- Betrek de invloed van de sociale omgeving in de terugvalpreventie
Samen op zoek naar positieve feedback op langer termijn. Dit kan zijn door een dagboek met
resultaten, een beloning of het inschakelen van de omgeving.
Bespreek samen met de patiënt hoe de patiënt het van het nieuwe gedrag een automatisme
maakt en wanneer/hoe hij het gedrag gaat toepassen.
Leer de patiënt de technieken van zelfmanagement toepassen.
Maak een follow-up afspraak om te herhalen, aanmoedigen en nieuwe plannen te maken.
2
, Dus de factoren die van invloed zijn op de stap ‘blijven doen’ zijn:
- Positieve feedback
- Attributies
- Risicosituaties
- Omgaan met terugval
- Automatisme
- Zelfmanagement
H11 Begeleiden naar zelfmanagement
Met het stijgen van de leeftijd neemt ook het aantal chronische ziekten toe met als grootste
bijdragers: coronaire aandoeningen, beroerte, hartfalen, diabetes, artrose, COPS, depressie,
overgewicht en obesitas, osteoporose en gehoorproblemen. Door de veroudering en betere
behandeltechnieken neemt het sterftecijfer voor bepaalde aandoeningen af maar het aantal
aandoeningen neemt wel toe. Aandoeningen aan het bewegingsapparaat tasten de kwaliteit van
leven het meeste aan, gevolgd door: nierziekten, beroerte, neurologische ziekten, ziekten in het
maag-darmkanaal, astma en COPD, gezichtsstoornissen en endocriene ziekten (als diabetes). Bij
mensen boven de 60 jaar zorgen aandoeningen aan het bewegingsapparaat, hart- en vaatziekten en
COPD voor het meeste verlies aan kwaliteit van leven. Van de mensen boven de 75 jaar heeft 75%
meer dan twee gezondheidsproblemen (een ziekte en een comorbiditeit). Het gebruik van meerdere
geneesmiddelen (polyfarmacie) maakt het dagelijks leven ingewikkelder. Mensen met een
chronische ziekte proberen ervoor te zorgen dat de ziekte of beperking juist niet centraal staat en zo
min mogelijk aandacht krijgt.
De onvoorspelbaarheid van klachten bij chronisch zieken is erg belastend. Zo kan de ene dag heel
goed zijn en de persoon bijna geen last hebben terwijl ze de andere dag helemaal niks kunnen. Dit
leidt vaak ook tot veel onvoorstelbaarheid en onbegrip van de omgeving. Chronisch zieken hebben
ook vaker te maken met sociaal-maatschappelijke problemen rondom werk, werkeloosheid,
contacten, stigmatisering en budgettering. Ook komen depressies vaker voor. Dit kan een reactie zijn
op een ervaring, een fase van het verwerkingsproces, een symptoom van een ziekte (bij
neurologische aandoeningen als bijvoorbeeld Parkinson) of als bijwerking van een medicijn
(bijvoorbeeld prednison). Zelf de regie in handen hebben bij een chronische ziekte is mogelijk maar
kost veel inspanning, inzicht, ervaring, zelfvertrouwen en moed. Het gaat uiteindelijk voor een
verbetering van de kwaliteit van leven; een leven dat zoveel mogelijk past bij de persoon, zijn
ambities, zijn capaciteiten en zijn mogelijkheden. En niet zozeer om de verbetering van de
gezondheidssituatie, dat is immers vaak onmogelijk.
Kübler-Ross heeft een model ontwikkeld voor de fasen van verwerking van verlies van een dierbare.
Grypdonck ontwikkelde een fasemodel voor het leven met een chronische ziekte. Ze onderscheidt
daarin vier verschillende fasen:
1. Onzekerheid
- Onzekerheid over wat er aan de hand is, welke onderzoeken plaats zullen vinden,
welke uitslag dit zal hebben en welke gevolgen.
2. Verstoring
- Er is een diagnose gesteld, bied opluchting en confronterende realisatie.
3. Heroveren
- Patiënt is bezig met behandeling, revalidatie en waar mogelijk herstel, hij blijft hoop
houden op verbetering en levert hierdoor de inspanning.
4. Streven naar welzijn
- Het herdefiniëren van zijn leven door de beperkingen een plaats te geven. De
acceptatie van het functioneren op een lager pitje.
3