Sociologie van Criminaliteit en Veiligheid
College 1 – Politieregistraties versus slachtofferenquêtes
5 februari 2019
Crime fear paradox (Fear-victimization paradox)
Stelt dat de perceptie van criminaliteit verschilt per leeftijd. Oudere mensen (65+) zijn over het
algemeen banger voor criminaliteit. Zij achtten de kans op criminaliteit in bepaalde situaties hoger,
waardoor dergelijke situaties vermeden worden. Voorbeeld: binnen blijven op bepaalde tijdstippen.
Deze paradox vormt een verklaring voor het feit dat ouderen in mindere mate slachtoffer zijn van
criminaliteit dan jongeren (mijdgedrag).
Verklaringen voor aanzienlijke afname in criminaliteit onder jongeren ten opzichte van 2006:
• Het gebruik van alcohol afgenomen (minder misdrijven waarbij vernieling plaatsvindt)
Nadelen verbonden aan slachtofferenquêtes
1. Melding van misdrijven verschilt op basis van schaamte, effectiviteit
2. Vertekening door de tijd bij slachtofferenquêtes
3. Kosten en baten
4. Misdaden zonder directe slachtoffers (vernieling binnen de openbare ruimte)
5. Selectieve respons
6. Sociaal-wenselijke antwoorden
7. Telescoping
Nadelen verbonden aan politieregistraties
1. Prioriteiten zijn beleidsgevoelig (het behalen van bepaalde targets; boetequota)
2. Politie kan belang hechten aan het rapporteren van delicten (calculerend gedrag)
3. Het niet serieus nemen van slachtoffers
4. Creatief registreren
5. Prestatie paradox – naar mate er meer criminaliteit wordt geregistreerd, worden cijfers
hoger.
4. Tunnelvisie – wat in de cijfers tot uitdrukking komt verdient prioriteit
Zaken waarna gekeken dient te worden om criminaliteit in kaart te brengen; Justitiële keten
1. Het aantal incidenten (Incidentie) – in 1980 evenveel incidenten als in 2004
2. Het aantal meldingen – meldingen stegen, relatief laag percentage.
3. Registratie – bereidheid bij politie om te registeren steeg.
Stijging van criminaliteit periode 1980 tot 2004 veelal toe te kennen aan beleidskeuze bij de politie.
1
,Eysink Smeets, M., & Vollaard, B. (2015). Trends in perceptie van criminaliteit. Tijdschrift voor
Criminologie, 57, 229-240.
Vergelijken voor een lange periode ontwikkelingen van objectieve en subjectieve veiligheid.
Criminaliteit wordt als een van de belangrijkste problemen beschouwd. Gevoelens van onveiligheid
zijn sinds de jaren 90 tot 2008 aanzienlijk afgenomen. Crime drop gaat gepaard met een fear drop,
zodra criminaliteit daalt verbeteren de veiligheidspercepties.
Veiligheidsbeleving wordt ook bepaald door individuele kenmerken, zoals leeftijd, ingeschatte
kwetsbaarheid, buurtkenmerken, etc.
Veiligheidsbeleving heeft invloed op twee zaken:
1. Geestelijke gezondheid – stress door de stijging in lokale criminaliteit
2. Preventiegedrag – veiligheidsbeleving is bepalend voor de mate waarin mensen zich wapenen
tegen criminaliteit.
Algemene mediaberichtgeving stelt vaak dat gedaalde criminaliteit niet leidt tot een verbetering van
de veiligheidsbeleving. Smeets en Eysink stellen dat er sprake is van een misverstand, een crime drop
gaat wel degelijk gepaard met een fear drop.
• Het risico wordt onderschat zodra mensen op eigen ervaringen af gaan
•Het risico wordt overschat zodra mensen afgaan op beschrijvingen van riscos (vb. via de media).
Inschatten van veiligheid is erg lastig. Perceptie wordt mede beïnvloedt door mediaberichtgevingen
(good news is no news), eigen ervaringen, emotiepolitiek.
Let op: in het artikel ook een voorbeeld die crime drop, fear drop theorie tegenspreekt. Het aantal
woninginbraken in een wijk bleef stabiel, maar perceptie verslechterde. Ofwel een crime drop ging
gepaard met een fear rise.
Twenge, J. M., & Park, H. (2017). The decline in adult activities among U.S. adolescents, 1976-2016.
Child Development, DOI: 10.1111/cdev.12930.
Life History Theory – jongeren die opgroeien in een onvoorspelbare en gevaarlijke omgeving
ontwikkelen zich sneller dan jongeren die opgroeien in een voorspelbare en veilige omgeving. Deze
jongeren zullen minder snel deelnemen aan ‘volwassen activiteiten’, zoals alcohol nuttigen, daten en
werken. Kenmerken die hiervoor bepalend zijn, zijn: (a) betere economische omstandigheden
(werkloosheid, inkomen) en (b) kleinere gezinnen.
Hiernaast worden twee strategieën onderscheiden en is afhankelijk van sociale context en culturele
verschillen, voornamelijk tijdens de vroege jeugd. Sociale en culturele contexten zijn veranderd wat
een verklaring kan vormen voor verschillen tussen generaties.
• Slow life strategy – late reproductie en langer leven, vaak bij gunstig economisch klimaat en kleine
gezinnen.
• Fast life strategy – Sneller onafhankelijk van ouders.
2
,Sociale context indicatoren – gezinsgrote, werkloosheid, inkomen, mate van tienerbevallingen,
levensverwachting. Bij lage levensverwachting, grote gezinnen, inkomen lager zorgde ervoor dat
personen sneller deelnamen aan volwassen activiteiten.
Vanuit de social history theory is geen van de paden goed of slecht, ze zijn slechts antwoorden op
sociale contexten.
Daarnaast dragen Twenge & Park verklaringen aan voor de daling in volwassen activiteiten.
1. Toename tijdbesteding aan huiswerk
2. Buitenschoolse activiteiten.
Hierdoor is er minder tijd voor werk en uitgaan. Deze verklaring bleek niet houdbaar, want er wordt
juist minder tijd besteed aan huiswerk en buitenschoolse activiteiten. Je zou kunnen denken internet,
maar de dalingstrend zette al in voor de opkomst van het internet.
Laan, A. van der, Rokven, J., Weijters, G., & Beerthuizen, M. (2018). De daling in jeugdcriminaliteit:
minder risico, meer bescherming? Tijdschrift voor Criminologie, 60, 35-55.
Van der Laan et al. stellen dat er sinds 2007 een jaarlijkse afname van jeugdcriminaliteit in Nederland
wordt waargenomen. De auteurs stellen dat mogelijk risico- en beschermingsfactoren van invloed
zijn op veranderingen in jeugddelinquentie. Een risicofactor is bijvoorbeeld het vertonen van
probleemgedrag, impulsiviteit, alcohol drinken, negatieve opvoedingsstijl. Een beschermingsfactor is
bijvoorbeeld positieve opvoedingsstijl, goede schoolprestaties, sociale vaardigheden.
De mate van gevoeligheid en bloodstelling zijn bepalend voor daling in delinquentie.
• Gevoeligheid voor risico- en beschermingsfactoren – mate waarin een risico of beschermende
factor de kans op delinquentie vergroot of verkleind. De verklaring wordt echter niet ondersteund
door het onderzoek.
• Bloodstelling aan risico- en beschermingsfactoren – de mate waarin iemand te maken krijgt met
risico of beschermende factoren. Veranderingen in de mate van blootstelling zijn wel bepalend voor
delinquentiecijfers. Zo wordt er in de tijd een toename van het pro-sociaal gedrag (beschermend) en
een afname van het aantal dagen dat er doordeweeks en in het weekend gedronken wordt (risico).
Jongeren lijken over de jaren heen een hogere mate van bescherming te ontvangen door de
opvoedstijl van hun ouders
3
, College 2 - Trajecten van criminaliteit
7 februari 2019
Krantenartikel 2007 – Wachten op later (NRC)
• Jongeren moeten lang wachten op erkenning van hun maatschappelijke rol, dit wachten duurt
steeds langer (vroeger op deze leeftijd personen aan het werk, gezin, inkomen, etc.).
Deze uitstel kan goed zijn zodra je weet dat je in de toekomst succesvol zult zijn, maar als dit
toekomstperspectief er niet is leidt dit tot frustratie. Frustratie over het wachten, er is sprake van
een maturity gap; kloof tussen biologische (kinderen baren) en sociale volwassenheid (rijbewijs,
kiesrecht, alcoholleeftijd).De frustratie heerst voornamelijk bij de sociaal minst kansrijken.
• Niet hoeveelheid jongerencriminaliteit neemt toe, maar de ernst ervan (kwantiteit versus
kwaliteit). De criminaliteit is gedaald van 11% naar 7% in 2015, maar nog steeds even ernstig.
Deze ernstige delicten worden veelal door personen met stoornissen gepleegd. En een andere reden
vormt de spanning tussen westerse en allochtone opvoedstijl.
Jonge mensen dienen ongewapend en ongeschonden door de adolescentie heen te komen
In 90% van de gevallen stopt crimineel gedrag vanzelf (AL en LCP):
•Voortschrijdend inzicht
•Betere driftbeheersing
•Levens stabiliseren vanzelf (werk, gezin)
Delinquentie – benaming voor crimineel gedrag onder jongeren
Antisociaal gedrag – agressief en delinquent gedrag
Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A
developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674-701.
Zodra je kijkt naar zelfrapportages (mensen die zelf aangeven in de fout te zijn gegaan) zie je een piek
in de adolescentie, dit duidt op de Age-Crime Curve. Bij politieregistraties is deze gelijke piek waar te
nemen (sheet 6), de piek is echter wel lager. Zodra een volwassene crimineel gedrag vertoont duidt
dit op de LCP-groep, aangezien dit iets is wat structureel is voorgekomen. Het overgrote deel van de
kinderen die antisociaal gedrag vertonen stoppen hiermee voordat zij volwassen zijn (te grote risico’s
en nieuwe verantwoordelijkheden).
Moffit stelt: we zien een piek in de adolescentie op basis van zelfrapportages en politieregistraties.
Men moet zich realiseren dat er twee groepen verantwoordelijk zijn voor de Age-Crime
Curve. Let op: niet iedereen stopt; adolescence-onset = niet iedereen stopt in de
adolescentie. Pas na je twaalfde beginnen met negatief gedrag betekent niet dat dit stopt na de
adolescentie.
4