GEDRAGSWETENSCHAPPEN
DOELSTELLINGEN – P2
W EEK 1
Beschrijven hoe de ontwikkelingspsychologie zich vanuit historisch perspectief ontwikkeld heeft
Vroeger werd binnen de ontwikkelingsleer vooral de periode van de geboorte tot aan het begin van de volwassenheid
bestudeerd. Tegenwoordig is er meer oog voor het gegeven dat de ontwikkeling van de mens niet stopt als hij
lichamelijk gezien volwassen is geworden, en wordt dus ook meer onderzoek gedaan naar de periode van de
volwassenheid en de ouderdom. In nog modernere definities van ontwikkelingsleer wordt ook de periode voor de
geboorte bij het bestuderen van de ontwikkeling van de mens betrokken. Dit is heel terecht, want uit steeds meer
onderzoek blijkt dat het ongeboren kind al allerlei informatie die het hoort in zich kan opnemen. Niet alleen de
lichamelijke maar ook de psychologische ontwikkeling blijkt al voor de geboorte te beginnen. Een moderne definitie
van ontwikkelingspsychologie is dan ook: ‘De wetenschap die zich bezighoudt met de ontwikkeling van de mens vanaf
de conceptie tot aan de dood’
Beschrijven waar de ontwikkelingspsychologie zich mee bezig houdt, inclusief de verschillende
ontwikkelingsgebieden en ontwikkelingsfasen, en weet waarom kennis van dit veld relevant is voor een
verpleegkundige
Ontwikkelingspsychologie (levenslooppsychologie)
De psychologie van de ontwikkeling van de mens, van de geboorte tot aan ouderdom, maar met accent op de jaren
tot de volwassenheid.
Binnen de ontwikkelingsleer (ook wel ontwikkelingspsychologie genoemd) worden vragen gesteld als: hoe ontwikkelt
het geweten zich in de loop van de tijd bij de mens; hoe leert een kind taal; hoe verloopt de sociale ontwikkeling; zijn
er verschillende fasen in de ontwikkeling te onderscheiden; hoe beïnvloedt de motorische ontwikkeling de
ontwikkeling van het denken; hoe beïnvloedt de opvoedingsstijl de ontwikkeling van het kind; hoe ontwikkelt de mens
zich tijdens zijn volwassenheid en in de ouderdom?
Relevante thema’s:
- Levensfasen
- Invloed van opvoeding of levenservaringen op individu
- Invloed van culturele of etnische verschillen
- Universele overeenkomsten
- Ontwikkelfasen en stabiele fasen?
Onderzoek naar kinderen onder te verdelen in 4 centrale thema’s of benaderingen:
- Fysieke ontwikkeling
- Cognitieve ontwikkeling (intellectuele vermogen in relatie tot vermogen om je aan te passen/problemen op te
lossen)
- Sociale/sociaal-emotionele ontwikkeling (welke bouwstenen zijn er nodig om om te gaan met anderen, bv.
hechting)
- Persoonlijkheidsontwikkeling (hoe ontwikkelt zich het besef van goed en kwaad)
- Morele ontwikkeling → een geweten, wat mag wel en wat mag niet
Ontwikkelingspsychologen verdelen kindertijd en adolescentie meestal in:
- Prenatale periode (van conceptie tot geboorte)
- Baby- en peutertijd (van geboorte tot drie jaar)
- Kleutertijd (van drie tot zes jaar)
- Basisschooltijd (van zes tot twaalf jaar)
- Adolescentie (van twaalf tot twintig jaar)
Vroegere denkbeelden: geen aparte status/behandeling kind.
- Middeleeuwen: kinderen zijn miniatuurvolwassenen, kinderen wel extra bescherming nodig.
- Reformatie: kinderen zondig en moeten geciviliseerd worden. Nadruk op discipline. Bevorderde voor het eerst
ontwikkeling.
- Verlichting: bv. tabula rasa: kind komt leeg op de wereld, ouders vormen het met liefde en kennis.
Ontwikkeling is continu, nurture is bepalend.
Vanaf 20e eeuw: opkomst kinder- en jeugdpsychiatrie:
- Een kind kan systematisch bestudeerd worden
- Kind is in ontwikkeling en daarbij afhankelijk van omgeving
- Ontwikkeling kan verstoord raken
- Veel verschillen met volwassenen, zoals psyche, communicatie
,Deze kennis is relevant voor een verpleegkundige, omdat je dan rekening kunt houden met de manier waarop je
dingen vertelt. Tegen een kind van vier spreek je anders dan tegen een volwassene.
De verpleegkundige krijgt in haar werk te maken met zorgvragers van allerlei leeftijden. Om al deze mensen goed te
kunnen begeleiden zal ze goed op de hoogte moeten zijn van de zaken die in de verschillende leeftijdsfasen een rol
kunnen spelen voor mensen. Zo zal ze goed op de hoogte moeten zijn van de cognitieve en emotionele ontwikkeling
van het kind. Antwoorden op vragen van kinderen moeten afgestemd zijn op wat het kind kan bevatten.
Begrijpt de invloed van onderdeel uitmaken van een cohort op de ontwikkeling
Invloed van cohorten op ontwikkeling
- Cohort (wat is kenmerkend aan jullie groep, een groep die rond dezelfde tijd op dezelfde plek geboren is)
- Cohorteffect (bv. oorlog, iedereen in die groep maakt dezelfde negatieve ontwikkeling mee, als het gevolg van
een normatieve gebeurtenis)
- Normatieve gebeurtenissen en niet-normatieve gebeurtenissen
o Normatieve: gang naar de kleuterschool, loslaten ouders. (Wat is een feitelijk gegeven kenmerkend
aan die groep. Bv. ongeveer tegelijk op kamers, samenwonen, trouwen)
o Niet-normatieve: gebeurtenissen in het leven die uniek zijn (bv. trauma)
Belang kennis van ontwikkelingspsychologie voor verpleegkundige
- Zorg voor verschillende doelgroepen, jong en oud
- Verschil zien tussen gezond en afwijkend
- Vergroot inlevingsvermogen (als je weet met welke persoonlijkheid je te maken hebt)
Begrijpt de visie óp en de belangrijkste uitgangspunten ván het cognitieve ontwikkelingsmodel van Piaget
Uitgangspunten cognitieve ontwikkelingsmodel Piaget
1. Gedrag weerspiegelt je denk- en kennisniveau, afhankelijk van de leeftijd.
2. Leeftijd is een interactief proces, al doende (en door rijping) worden cognitieve schema´s gevormd!
- Afstand, materiaaleigenschappen, etc. (fysieke realiteit; bv. vallen op harde grond doet pijn)
- Veiligheid, vriendschap, etc. (sociale realiteit)
- Verdriet, woede, etc. (emotionele realiteit; bv. je mag je uiten, gun je kind verdriet)
3. Schema’s worden geleidelijk aangeleerd
Kan het belang van adaptatie uitleggen en kan de verwante begrippen accommodatie en assimilatie
omschrijven en met voorbeelden concretiseren
1. Functie van intelligentie
1. Organiseren van schema´s
2. Adaptie/aanpassingen aan de omgeving, via
- Assimilatie, waargenomen wordt met bestaand begrip geïnterpreteerd
o Vliegtuig, ´Kijk vogel´ Bisschop, ´Kijk de Sint´, luciferdoosje is rammelaar.
- Accommodatie, het uitbreiden van schema´s (als kind op vliegveld is) Accommodatie is steeds nodig,
om schema´s verder te differentiëren. Dit in alle (levens)fasen!
o Probleem, de mens is cognitief lui…
o Vgl. volwassenen vooroordelen, Polen maken altijd problemen.
o BV: kip past niet in de pan → accommodatie = kip in stukken snijden
Kent de verschillende stadia van het cognitieve ontwikkelingsmodel van Piaget, inclusief de verschillende
begrippen per stadium en deze begrippen illustreren aan de hand van voorbeelden
Denkontwikkeling verloopt fasegewijs
1. Senso-motorische fase (0-2 jr.)
2. Pre-operationele fase (2-6 jr.)
3. Concreet-operationele fase (6-11 jr.)
4. Formeel-operationele fase (11 jr. en verder)
➢ Elke fase heeft eigen typerende kenmerken
➢ Fasen kunnen niet worden overgeslagen
➢ Leeftijdsgrenzen per fase kunnen variëren
➢ Verloop van proces/fasen is universeel (Piaget)
Senso-motorische fase 0-2 jr.
- Denken ontstaat door doen
- Aanvankelijk alleen dát wat je kunt zien, bestaat
o Als moeder gezicht bedekt, dan is ze weg…
- Taalontwikkeling: koppeling van woorden aan objecten (en mensen).
Vorming schema’s:
- Reflexen, wordt handelingen doelgericht organiseren (eerst zien, dan pakken, dan in mond stoppen)
, - Leert zichzelf te onderscheiden van voorwerpen en mensen.
- Voorwerpen en mensen blijven bestaan ook als ze uit beeld zijn → objectpermanentie (rond 1.5 jr).
Intelligentieontwikkeling vindt dus basis in senso-motorische fase!
Pre-operationele fase (2-6 jr)
- Verschijningsvorm domineert het denken (centratie)
o Denk aan: Conservatieproefjes: iets lijkt meer/minder…, dus is het meer/minder, pastoor is
Sinterklaas.. Anders gezegd… Waarneming is statisch, niet dynamisch, d.w.z. waarnemingsbeelden
worden niet in samenhang geplaatst.
- Snelle taalontwikkeling
- Rijke fantasie:
o Symbolische representatie (iets kan voor iets anders staan)
o Fantasie en werkelijkheid lopen door elkaar heen, bv. krokodil onder bed, artificialisme: ‘stoute stoel!’.
- Ontwikkeling van de fijne motoriek, complexere handelingen mogelijk.
- Egocentrische waarneming, maar neemt geleidelijk af.
o Heb jij een broertje? Ja! En heeft jouw broertje een broertje? Nee!
- Nog niet in staat om abstract, logisch of systematisch te denken.
Concreet operationele fase (6-12 jr.)
- Waarneming wordt in samenhang gezien. Conservatiebegrip: hoeveelheid blijft gelijk, ook als de vorm
verandert.
- Reversibiliteit, terug redeneren wordt mogelijk
o “Giet water maar weer terug, dan zie je dat het nog steeds dezelfde hoeveelheid is”
- Cognitief egocentrisme verdwijnt (duidelijker onderscheid tussen eigen gezichtspunt en dat van ander)
- Taalfunctie raakt verder ontwikkeld, symbolen (ook rekenkundige) worden begrepen
- Nog afhankelijk van wat zintuigelijk aanwezig is (blind dammen nog niet mogelijk)
- Logisch denken mogelijk, zij het m.b.t. concrete/tastbare dingen.
o Vb. Regel luidt: Als het regent wordt alles wat buiten staat nat. Het regent, de auto staat buiten.
Conclusie: de auto wordt nat.
Formeel operationele fase (12- .. jr.)
- Hypothetisch denken mogelijk (denken in termen van veronderstellingen), als dit… dan dat. Basis van
wetenschappelijk denken.
- Logisch denken ook als voorgestelde regel onlogisch is: Als met een veer tegen een glas geslagen wordt, dan
breekt het glas. Iemand slaat een veer tegen een glas, dan…?
- Behalve logisch denken, ook de mogelijkheid tot abstract denken (iets kunnen voorstellen bij ‘de hemel’ of de
zin van het leven)
- Relativering van bestaande realiteit als slechts één mogelijke (vgl. verzet adolescenten tegen bestaande
orde)
Deze fase hoort bij westerse (rationele en onderwijs-gerichte) cultuur.
W EEK 2
Begrijpt hoe de sociaal-emotionele ontwikkeling reeds in de babytijd wordt waargenomen in termen van
emoties uiten, emoties beleven en emoties begrijpen en kent de verwante begrippen zoals social referencing
en theory of mind (ToM)
Emoties in de babytijd uiten:
De basisemoties (boos, bedroefd, bang, blij) zijn bij jonge baby’s al zichtbaar. De mate van de expressie en de
frequentie van getoonde emoties hangt af van het temperament.
Uiten baby’s deze emoties alleen of beleven ze die emoties ook daadwerkelijk?
- JA! Differentiële emotietheorie (Caroll Izard): uitingen weerspiegelen ervaringen en het tonen van (steeds
complexere) emoties helpt bij het leren omgaan met emoties.
• BV: vreemdenangst: de voorzichtigheid en terughoudendheid die baby’s aan de dag leggen als ze
een onbekende ontmoeten. Oorzaken:
o De toegenomen cognitieve vermogens waardoor zede mensen die ze niet kennen kunnen scheiden
van mensen die ze wel kennen
o Baby’s tussen zes en negen maanden beginnen pogingen te doen om hun wereld te begrijpen, als
iets gebeurt wat ze niet kunnen verklaren (zoals verschijning van onbekende) ervaren ze angst
o Kleine mensen en vrouwen zijn minder intimiderend en wekken minder angst op dan grote mensen en
mannen
• BV: scheidingsangst: de angst die bij kinderen wordt opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste
verzorger (begint rond de leeftijd van zeven of acht maanden met een hoogtepunt rond veertien
maanden)
• BV: glimlachen
, o Eerste weken willekeurig, daarna gaandeweg selectiever
o ‘Sociale glimlach (: glimlach in reactie op een persoon in plaats van een niet-menselijke stimulus als
bijvoorbeeld een speeltje) wordt eveneens selectiever
o Neemt af als volwassene niet reageert
- De non-verbale codering blijft gedurende het hele leven min of meer gelijk, we worden geboren met het
vermogen om basale emoties te uiten
- Belangstelling, stress en walging zijn bij de geboorte aanwezig, de andere emoties ontwikkelen zich in de
maanden daarna
Emoties in de babytijd begrijpen:
- Social referencing: zoeken bij ouders naar informatie om situatie te kunnen duiden, gebeurt rond de
acht/negen maanden (toegepast bij onduidelijke/dubbelzinnige gebeurtenissen)
- Imiteren van uitdrukkingen van ouders is de opmat naar emoties begrijpen (non-verbale decodering)
- Baby kan zowel gezichtsuitdrukkingen als vocale uitingen van ouders mogelijk al na vier maanden begrijpen
- Emoties tonen en emoties interpreteren helpt baby’s bij het ervaren van eigen emoties en het begrijpen van
(onduidelijke) sociale situaties
Inleving in anderen:
- ToM (theory of mind): het menselijk vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van een
ander en indirect ook van zichzelf. Aan het einde van de babytijd al aanwezig. (John Flavell)
- Bij een kind is sprake van een toenemend begrip van intentionaliteit (bedoeling) en causaliteit (oorzaak). (BV:
vader smeert brood omdat hij honger heeft)
- Empathie tonen wordt mogelijk (door ToM) vanaf ongeveer twee jaar, evenals het om de tuin leiden van
anderen (doen alsof, onwaarheden)
- Autismespectrumstoornis
Zelfbesef: het bewustzijn van een kind dat het los van de rest van de wereld bestaat (ontdekt met behulp van spiegel
en rougetest rond de twaalf maanden)
→ Opvoeding en cultuur beïnvloeden de snelheid van de vorming van dit zelfbesef
Kan beschrijven wat temperament betekent en wat de invloed ervan is op persoonlijkheid en sociaal gedrag
Temperament: een in aanleg gegeven individuele reactiewijze (emoties/uitingen) die zich al op heel jonge leeftijd
manifesteert en die in de loop der tijd een zekere stabiliteit vertoont (van Beemen)
Het gaat bij studies naar temperament vooral om het beschrijven van HOE een kind reageert op prikkels uit de
omgeving en in mindere mate om het WAAROM.
De hernieuwde belangstelling voor het temperament begint als reactie op de overheersende omgevingspsychologie.
Moderne temperamentstudies over temperament:
- In de vroege ontwikkeling aanwezig
- Verwijst naar individuele gedragskenmerken
- Bepaalde mate van erfelijke basis
- Relatief stabiel in de tijd
- Staat los van situatie-specifiek gedrag (is onafhankelijk van de situatie aanwezig)
Temperament vertoont slechts enkele basale kenmerken; met name de unieke ervaringen geven de uiteindelijke
persoonlijkheidsvorming gestalte
Elke twee- en driejarigen hebben een koppigheidsfase, maar door verschil in temperament leidt dit bij het ene kind tot
meer problemen dan bij de ander.
Weet welke (NYLS)-bevindingen er zijn gedaan wat betreft temperamentkenmerken, temperamentverschillen/-
patronen (zoals de ‘goodness of fit’ en temperamenttypen)
NYSL (New York Longitudinal Study): langdurend (30 jaar) onderzoek naar ontwikkeling kind. 1956 Thomas & Chess.
Enkele resultaten:
Vijf belangrijkste temperamentkenmerken:
1. Regelmaat: regelmaat van eet-, slaap- en ontlastingsgewoonten
2. Stemming: vrolijk/verdrietig
3. Aanpassing: gemak/moeite aanpassing nieuwe situatie
4. Toenadering: positieve/negatieve wijze op reageren prikkels
5. Intensiteit: positief/negatief energieniveau