Leer na elk HS 1
de medische
1. Ziekteverwekkerstermen uit het
boek!!!
Etiologie is de leer die zich bezighoudt met de oorzaken van ziekte.
We kunnen ziekteoorzaken / ziekmakende factoren indelen in 5 categorieën:
1. Mechanische ziekteoorzaken
Krachten van buitenaf kunnen schade aanrichten; letsel of trauma.
Kneuzing: wanneer de bloeding onderhuids blijft doordat de huid niet is onderbroken.
Hematoom/bloeduitstorting: De weke delen onder de huid zijn beschadigd waarbij een
bloeding ontstaat bij de intacte huid.
Wanneer bij een wond de huid kapot is en de wond bloedt, bestaat het gevaar voor infectie.
Bijv.: geweld, vallen, trillingen, overbelasting (RSI, slijmbeursontsteking, voetbalknie)
2. Chemische ziekteoorzaken
Vergiftiging/intoxicaties: het inademen (asbest, koolmonoxide, luchtverontreiniging) of het
eten of drinken van schadelijke stoffen (toiletreiniger, kwik).
Bepaalde stoffen kunnen de huid beschadigen door agressieve werking (bepaalde zuren)
waardoor verbrandingsverschijnselen optreden.
Bijv.: vergiftiging, inademen verontreinigde lucht, huidcontact met bijtende stoffen
3. Fysische ziekteoorzaken
Het lichaam kan niet meer optimaal functioneren bij oververhitting of onderkoeling, en de
huid kan beschadigd raken bij verbrandingen of bevriezingsverschijnselen.
Bijv.: elektriciteit (blikseminslag), temperatuur, geluid (lawaaidoofheid), straling (zon,
radioactieve stoffen, rontgen), snelle luchtdrukveranderingen (caissonziekte bij duikers)
4. Biologische ziekteoorzaken
a. Endogene oorzaken (van binnen)
- Erfelijke aandoeningen (oorzaak in genen; bloederziekte, stofwisselingsziekte,
spierziekte)en aangeboren afwijkingen (door schadelijke invloeden op de vrucht
tijdens de zwangerschap; moeder ziek of verslaving, zuurstofgebrek bij geboorte)>
- Allergieën
b. Exogene oorzaken (van buitenaf)
Vooral door micro-organismen die infectieziekten en beten veroorzaken.
Bijv. erfelijke en aangeboren afwijkingen, infectieziekten
5. Psychische ziekteoorzaken
Stress, psychische stoornissen
Exogene ziekteoorzaken: mechanische, chemische en fysische oorzaken.
Infectieziekten: het gevolg van infecties van ziekteverwekkende organismen in het lichaam.
Pathogeen: ziekteverwekkers
Besmetting: wanneer ziekteverwekkers ons lichaam binnendringen
Infectie: als het organisme zich in ons lichaam gaat vermenigvuldigen en verspreiden. Niet alle
besmettingen leiden tot een infectie; dit hangt af van de lichamelijke conditie. Een infectie is
besmettelijk en overdraagbaar op andere mensen; besmettelijke ziekte.
Incubatietijd: de tijd tussen de besmetting en het optreden van de eerste ziekteverschijnselen. Is
afhankelijk van de ziekteverwekker en heeft te maken met de tijd die de ziekteverwekker nodig heeft
om zich voldoende te vermenigvuldigen en verspreiden.
Epidemie: als een ziekte, min of meer plotseling, bij een groot aantal mensen tegelijk voorkomt.
Anatomie, fysiologie en pathologie – deel 1
Boek: Pathologie deel 1
Samenvatting gemaakt door Imke Renkens - Maart 2019
, 2
Besmettingswegen / porte d’entree / toegangsdeur:
1. Ademhalingswegen: druppelbesmetting
Uitgehoeste druppeltjes vocht met ziekteverwekkers die door iemand anders worden
ingeademd.
2. Spijsverteringsorganen: enterale besmetting.
Via het voedsel, via voorwerpen of vingers in de mond
3. Urinewegen: urineweginfectie.
Meestal darmbacteriën, dringen tegen de urinestroom in het lichaam binnen
4. De huid: cutane besmetting.
Via een wondje, poriën, insectensteken of vieze injectienaalden dringen pathogene
organismen binnen.
5. Geslachtsorganen :
Geslachtsziekten of SOA (seksueel overdraagbare aandoeningen)
Algemene afweer:
Algemene weerstand wordt geboden door de dekweefsels van de huid, het spijsverteringskanaal en
het lucht- en urinewegstelsel. De meeste ziektekiemen kunnen hier niet doorheen. Op sommige
plaatsen is extra bescherming: het zuur in de vagina en de maag.
Fagocytose: De leukocyten (witte bloedcellen) omhullen een ziekteverwekker en maken deze
onschadelijk. Daarbij wordt de leukocyt verteerd en gaat zelf ook kapot.
Pus: wordt gevormd door de resten kapotte leukocyten, dode en nog levende bacterien en de resten
van afgestorven cellen.
Specifieke afweer:
Het antigeen-antilichaammechanisme.
Bepaalde leukocyten maken antilichamen aan om een antigeen onschadelijk te maken.
Antilichaam: een eiwit dat het lichaam maakt tegen een antigeen. Blijven vaak in het bloed aanwezig.
Zo kan men aantonen of iemand een bepaalde ziekte (gehad) heeft.
Antigeen: lichaamsvreemde stoffen die een afweerreactie in het lichaam opwekken.
Auto-immuunziekte: het lichaam valt zichzelf aan doordat het antilichamen tegen lichaamseigen
eiwitten maakt. Bijv. ziekte van Alzheimer.
Immuniteit: het lichaam is immuun als het niet meer ziek wordt door antigenen, omdat antilichamen
tegen die specifieke ziekteverwekker in het bloed circuleren.
- Natuurlijke actieve immunisatie: lichaam maakt zelf antilichamen. Bijv. waterpokken.
- Natuurlijke passieve immunisatie: antilichamen komen van moeder mee, bij pasgeborene.
- Kunstmatige actieve immunisatie: injecteren van verzwakt antigeen waardoor het lichaam
zelf antilichamen aanmaakt. Bijv. vaccinatie.
- Kunstmatige passieve immunisatie: inspuiten van antilichamen. Bijv. tegen hondsdolheid.
Pathogene organismen zijn zeer klein en heten ook wel micro-organismen. Ze zijn niet met het blote
oog waarneembaar en bevinden zich overal. In een gunstige omgeving vermeerderen ze snel.
Onderscheiden 3 overlevingsvormen voor micro-organismen:
- Symbiose: zowel de mens als het micro-organisme hebben voordeel van elkaar. Bijv.
colibacterie in de darm die vit. K produceert. Beste samenlevingsvorm.
Anatomie, fysiologie en pathologie – deel 1
Boek: Pathologie deel 1
Samenvatting gemaakt door Imke Renkens - Maart 2019
, 3
- Commensalisme: De mens heeft geen voordeel en geen nadeel van de aanwezigheid van de
micro-organismen. Het micro-organisme heeft wel voordeel van het samenleven. Bijv. die in
de mond.
- Parasitisme: wanneer de micro-organismen bij de mens een ziekte opwekken en dus
pathogeen zijn. De micro-organismen hebben voordeel, de mens heeft er nadeel van. Niet
alle micro-organismen zijn pathogeen.
Pathogeniteit/virulentie: het ziekmakend vermogen van een micro-organisme. De ene is in kleine
hoeveelheid ziekmakend, de ander moet in groot aantal aanwezig zin.
Indeling pathogene organismen:
- Bacteriën: zijn eencellig en planten zich voort door celdeling
- Virussen: planten zich voort met behulp van cellen van organismen waarin ze leven
- Schimmels (en gisten): planten zich voort met speciale voortplantingscellen: sporen
- Protozoa: planten zich voort in een tussengastheer
- Wormen (geen micro-organisme, is waarneembaar met oog)
Bacteriën zijn eencellige, plantaardige micro-organismen. Kunnen zich goed aanpassen aan koude en
warme temperaturen. Het beste voor hun is 20 – 40 °C. Planten zich voort door celdeling.
Aaërobe bacteriën: hebben zuurstof nodig om te overleven
Anaerobe bacteriën: hebben geen zuurstof nodig om te overleven (bijv. tetanus)
Toxinen: de pathogeniteit van bacteriën ligt in het vermogen om bepaalde stoffen te produceren die
voor de mens giftig zijn.
We onderscheden bacteriën naar hun vorm en uiterlijk:
- Kokken bolvormig
- Bacillen staafvormig
- Spirillen spiraalvormig
- Vibrio’s enkelvoudige spirillen, kommavormig
- Spirocheten kurkentrekker vormig
Bij streptokokken liggen de bolletjes achter elkaar.
Bij stafylokokken liggen de bolletjes in groepjes bij elkaar.
Bij diplokokken liggen er 2 bolletjes bij elkaar.
Sommige bacteriën komen voort uit sporen. Sporen zijn een soort overgangscellen, die zich in
gunstige omstandigheden (van temperatuur, vocht en zuurstof) tot bacteriën kunnen ontwikkelen.
Sporen zijn vaak resistent (ongevoelig) tegen invloeden van buitenaf (kou, hitte, geneesmiddelen).
Bij resistentie is de bacterie ongevoelig voor antibioticum.
Voorbeelden van ziekten veroorzaakt door bacteriën:
- Longontsteking/pneumonie door pneumokokken
- Hersenvliesontsteking/meningitis door meningokokken
- Tonsillitis (ontsteking keelamandelen) door streptokokken
- Gonorroe (geslachtsziekte) door gonokok
Virussen zijn nog kleiner dan bacteriën en zelfs niet zichtbaar met een microscoop. Ze bestaan uit
erfelijk materiaal (DNA of RNA) met hieromheen een eiwitmantel. Virussen planten zich voort met
Anatomie, fysiologie en pathologie – deel 1
Boek: Pathologie deel 1
Samenvatting gemaakt door Imke Renkens - Maart 2019
, 4
behulp van cellen van levende organismen waarin ze leven. Buiten het lichaam sterven zij snel.
Wanneer het virus zich vermenigvuldigd komt het afweersysteem pas in actie.
Dragerschap: wanneer je niet merkt dat je besmet bent, maar een virus wel aanwezig is. Risico is dat
de drager van een virus dit wel kan overdragen op iemand anders. (bijv. HIV dat aids veroorzaakt).
Acute infectie: verlopen snel en heftig (griep)
Persistente infectie: virus blijft jaren in het lichaam.
- Latente infectie: virus blijft achter in het lichaam en komt ineens terug terwijl men dacht
genezen te zijn.
- Chronische infectie: het virus blijft een lange tijd in het bloed aanwezig en men is langdurig
ziek (hep.B)
- Langzame infectie: enorm lange incubatietijd, pas na jaren komen eerste verschijnselen (aids)
Virussen zijn moeilijk te bestrijden, er zijn nauwelijks geneesmiddelen voor. Virussen kunnen
muteren , wat betekent dat ze van vorm kunnen veranderen. Behandeling is gericht op rust en
symptoombestrijding (klachtenbestrijding).
Voorbeelden van infectieziekten veroorzaakt door virussen:
- Kinderziekten zoals mazelen, rode hond, waterpokken, kinderverlamming
- Griep
- Leverontsteking
- Ziekte van Pfeiffer
- Aids
- Koortslip, gordelroos en geslachtsziekte (herpes genitalis)
Schimmels/funghi komen overal voor. Huidflora zijn de gezonde schimmels op onze huid waar je
niets van merkt. In de natuur vinden we de penicillineschimmel die stoffen produceert voor
antibioticum.
Schimmels kunnen alleen ziekten veroorzaken onder bepaalde omstandigheden. Meestal is dan de
weerstand sterk verlaagd. Ze overleven goed in een vochtige, warme omgeving (huidplooien, vloer
doucheruimten). Ze produceren speciale voortplantingscellen: sporen. Sporen zijn een soort
overgangscellen, die zich in gunstige omstandigheden (van temperatuur, vocht en zuurstof) tot
bacteriën kunnen ontwikkelen. Sporen zijn vaak resistent (ongevoelig) tegen invloeden van buitenaf
(kou, hitte, geneesmiddelen).
Mycose: schimmelziekte.
Gist: een schimmel die uit 1 cel bestaat. Candida albicans is een gistsoort welke een irritatie en
ontsteking van het slijmvlies veroorzaakt, jeuk en een korrelige afscheiding (vagina, darmen en
mond).
Gisten en schimmels zijn hardnekkig, medicijnen moet je meestal lang gebruiken.
Voorbeelden van schimmelinfecties:
- Ringworm
- Zwemmerseczeem
- Schimmelinfectie aan de nagel
- Huidplooischimmels
Anatomie, fysiologie en pathologie – deel 1
Boek: Pathologie deel 1
Samenvatting gemaakt door Imke Renkens - Maart 2019