Nederlands taaltoets
Toetsing
Tentamen:
Te corrigeren tekst (werkwoordspelling, spelling en algemeen taalgebruik)
Invuloefening (zinsstructuur/interpunctie)
Voldoende als: 80% van werkwoordspelling goed is + 80% van alle opgaven goed zijn
TIP: GA OEFENEN!
www.beterspellen.nl
http://www.gratisnederlandsleren.nl/gevorderd%20B1-C2.html
Na afloop van deze module:
kent de student de taalregels op B2-niveau: hij herkent ze, hij kan ze benoemen en hij heeft
ze onthouden
begrijpt de student de taalregels op B2-niveau
o begrip is nodig bij het vervoegen van werkwoorden, het ontdekken van een
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord, het gebruiken van hun of hen als lijdend
voorwerp of meewerkend voorwerp en dergelijke
past de student de taalregels toe
o in eigen teksten zal de student deze regels feilloos moeten kunnen toepassen, maar
ook in het ontrafelen en kritisch lezen van andermans teksten. Bij Rapporteren I en II
wordt geoefend met de eigen tekst, in deze module zal de toets betrekking hebben
op andermans tekst
werkwoordspelling
tegenwoordige tijd eerste, tweede, derde persoon
gebiedende wijs
verleden tijd sterke en zwakke werkwoorden
voltooid deelwoord
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
onvoltooid deelwoord
spelling algemeen
frequent foutief geschreven woorden
samenstelling met tussen-n of –s
los, aaneen of met een streepje
klinkerbotsing
hoofd- en kleine letter
afkortingen
meervoud en bezitsvorm
verkleinwoorden
woordtekens
zinsstructuur: interpunctie
algemeen taalgebruik
dat, wat of die
jou of jouw
hun of zij
als of dan met ik of mij
enige(n), andere(n), sommige(n), enkele(n)
grootte, groote of grote
te danken of te wijten aan
zowel … als komt/komen
echter
1
,Nederlands taaltoets
van wie/waarvan
2
,Nederlands taaltoets
1. Werkwoordspelling
Op tentamen:
80% van dit onderdeel goed!!
Toetsing door een te corrigeren tekst
o Je ziet een rood woordje staan
o Geef aan of het goed/fout is
o Als het fout is: hoe moet het dan worden gespeld?
Bijvoorbeeld:
Piet had de gelope race gefotografeerd
Gelope
Goed
Fout
Juiste spelling: gelopen
Gefotografeerd
Goed
Fout
Juiste spelling: n.v.t.
Stappenplan voor het gebruiken van regelmatige werkwoorden
1. Is het de persoonsvorm?
o Ja, tegenwoordige tijd vervoegen
o Ja, verleden tijd 't ex-kofschipt ex-kofschip
o Nee, ga naar 2
2. Is het het voltooid deelwoord?
o Ja 't ex-kofschipt ex-kofschip
o Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt: zo klein mogelijk maken
o Nee, ga naar 3
3. Anders gebruik je:
o Is het het hele werkwoord (= infinitief)? schrijf dan het hele werkwoord
o Is het een tegenwoordig/onvoltooid deelwoord? stam + end
o Het kan ook nog gebiedende wijs zijn
Wat is een werkwoord?
Een werkwoord kan vervoegd worden
Lopen is een werkwoord, want je kan het vervoegen: ik loop, jij loopt, hij/zij/het loopt,
wij lopen, jullie lopen en zij lopen
Een werkwoord kan in verschillende tijden gezet worden
o Verleden tijd: ik liep, jij liep, hij/zij/het liep, wij liepen, jullie liepen
o Voltooide tijd: ik heb gelopen, jij hebt gelopen, hij/zij/het heeft gelopen, wij hebben
gelopen, jullie hebben gelopen, zij hebben gelopen
Tegenwoordig/ onvoltooid deelwoord: lopend
De voorbeelden hierboven waren allemaal vormen van het werkwoord LOPEN
Gebiedende wijs: sta! Staat u!
3
, Nederlands taaltoets
Sterk, zwakke, gemengde en onregelmatige werkwoorden
De verleden tijd van sterke werkwoorden is geen onderdeel van het tentamen. Er wordt
voornamelijk ingegaan op zwakke werkwoorden
Hele werkwoord Verleden tijd Voltooid deelwoord
Zwak werkwoord Leven Leefde Geleefd
Sterk werkwoord Lezen Las Gelezen
Gemengd werkwoord Vragen Vroeg Gevraagd
Onregelmatig werkwoord Hebben Had Gehad
Zeldzaam werkwoord Ervaren Ervoer/ervaarde Ervaren
Persoonsvorm
= heel belangrijk om goede werkwoorden te vormen, elke zin bevat maar 1 persoonsvorm
3 methoden om de persoonsvorm te vinden:
1. Onderwerp meervoud enkelvoud
De man was gaan lopen op straat
De mannen waren op straat gaan lopen
2. Verleden tijd tegenwoordige tijd
De man was gaan lopen
De man is gaan lopen
3. Vragend maken
De man was gaan lopen
Was de man gaan lopen?
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm!
De kwestie D/DT/T
Geldt alleen voor zwakke en enige onregelmatige werkwoorden
Hoe beslis je wat juist is?
1. Zoek de persoonsvorm
o Geldt ook voor het voltooid deelwoord
o Als je de persoonsvorm hebt, moet je kijken hoe je hem schrijft
2. Zoek eerst de stam
= het hele werkwoord min -en
Dus van lopen loop
Van zingen zing etc.
Bij tegenwoordige tijd, check het schema op de volgende blz.
Er zijn enkele werkwoorden die anders zijn: hebben, zijn/wezen, kunnen, zullen, mogen,
willen (zie de onregelmatige werkwoorden)
Tegenwoordige en verleden tijd
1ste persoon = ik ik-vorm = over het algemeen werkwoord min -en
2e persoon = jij ik-vorm + t (bij jij loopt), maar ik-vorm (bij loop jij?)
4