Samenvatting psychiatrie A
Samenvatting klinische vraagstukken Psychiatrie A
Psychiatrisch onderzoek en veelvoorkomende stoornissen
De trias psychica
- Affectieve functies (voelen)
o Stemming affect, somatische klachten
- Cognitieve functies (denken)
o Bewustzijn, aandacht, oriëntatie, geheugen, oordeelvermogen, ziektebesef,
abstractievermogen, executieve functies, intelligentie, taal, voorstelling, waarneming,
zelfwaarneming en denken (vorm en inhoud)
- Conatieve functies (gedrag en motivatie)
o Psychomotoriek, motivatie en gedrag
Persoonlijkheidstrekken volgens DSM-IV
- Cluster A (eigenaardig, zonderling en excentriek)
o Paranoïde persoonlijkheidstrekken
o Schizoïde persoonlijkheidstrekken
o Schizotypische persoonlijkheidstrekken
- Cluster B (dramatisch, emotioneel, of wispelturig)
o Anti-sociale persoonlijkheidstrekken
o Borderline persoonlijkheidstrekken
o Histrionische persoonlijkheidstrekken
o Narcistische persoonlijkheidstrekken
- Cluster C (vreesachtig, angstig en zorgelijk)
o Ontwijkende/vermijdende persoonlijkheidstrekken
o Afhankelijke persoonlijkheidstrekken
o Dwangmatige (obsessieve-compulsieve) persoonlijkheidstrekken
Status mentalis begint met de eerste indruk van de patiënt
- Uiterlijke kenmerken, contact, houding, klachten presentatie, gevoelens en reacties van de
onderzoeker)
- Daarna beoordeel je het bewustzijn (verlaagd of vernauwd)
Het bewustzijn kan als volgt worden beschreven:
- Helder: normaal besef van zichzelf en omgeving
- Somnolentie: het bewustzijn is verlaagd, maar de patiënt antwoordt op aanspreken
- Sopor: het bewustzijn is verlaagd, maar de patiënt antwoordt niet, maar voert nog wel
eenvoudige opdrachten uit
- Stupor: de patiënt beweegt en spreekt niet en heeft een helder bewustzijn
- Subcoma: het bewustzijn is verlaagd, de patiënt reageert alleen nog op pijnprikkels
- Coma: bewustzijn is verlaagd, de patiënt reageert niet meer op pijnprikkels
Aandacht
- Hypovigiliteit: het kost moeite om de aandacht te trekken
- Hypervigiliteit: de aandacht wordt (te) gemakkelijk getrokken
- Hypotenaciteit: de aandacht is moeilijk vast te houden
- Hypertenaciteit: de aandacht blijft (te) lang bij een onderwerp
Oriëntatie tijd, plaats en persoon
Geheugen
- Imprenting (prefrontale cortex)
- Korte termijn geheugen (Papez circuit, limbisch systeem)
1
,Samenvatting psychiatrie A
o Enkele minuten
o Stoornis: anterograde amnesie (beschadiging corpora mammilaria)
- Lange termijn geheugen (cortex)
o Consolidatie van informatie in het KTG
o Stoornis: retrograde amnesie
- Dissociatieve amnesie: iemand kan zich belangrijke persoonlijke traumatische gebeurtenissen
niet herinneren
Afasie: iemand kan niet spreken of gesproken taal niet goed begrijpen
Confabulatie: hierbij worden -meestal grotendeels onbewust- verhalen verzonnen over situaties en
gebeurtenissen die iemand zich vanwege een amnesie niet meer kan herinneren
Ontsporing: iemand ontbreekt zijn eigen verhaal met irrelevante, onbegrijpelijke opmerkingen
(formele denkstoornis)
Simulatie: er worden onwaarheden verteld, c.q. er kan gelogen worden, maar dit wordt heel bewust
gedaan om er een bepaald gewin mee te krijgen, bv een uitkering
Executieve functies (deelfuncties die het gedrag plannen, corrigeren en sturen)
- Planning en besluitvorming
- Foutdetectie, probleemoplossend vermogen en cognitieve flexibiliteit
- Strategiebepaling in nieuwe situaties
- Gevaarlijke of moeilijke situaties beoordelen
- Responsinhibitie of gewoonten doorbreken
Intelligentie
- Wordt geschat aan de hand van de anamnese
- Gemiddelde is ongeveer 100 (vmbo)
- Er zijn geen exacte criteria voor zwakbegaafdheid (vaak wordt een IQ gevonden van 70-85)
Illusionaire vervalsing: een in de realiteit bestaand object wordt door de patiënt op een andere manier
waargenomen, foutieve interpretatie van een reële zintuigelijke prikkel. Vaak beïnvloed door emotie
en kunnen gecorrigeerd worden
Pseudo-hallucinatie: de patiënt ervaart een niet-reële zintuigelijke waarnemingen maar hij weet dat
deze niet echt zijn
Agnosie: het object wordt correct waargenomen, maar niet door de persoon herkend
Hallucinatie: een zintuigelijke waarneming zonder een in de realiteit bestaand object/bestaande
stimulus, waarbij de patiënt overtuigd is van de echtheid van de waarneming
- Auditief, visueel, somatisch (tactiel), inwendig, olfactorisch, gustatorisch
- Hallucinatoir gedrag = gedrag waardoor je kunt vermoeden dat mensen hallucinaties hebben,
bv plotseling wegkijken als iemand stemmen hoort
- Vormen van ‘stemmen’ horen
o 3e persoon hallucinaties (commentaar op alles wat je doet van een stem)
o Imperatieve hallucinaties (opdrachten van een stem)
o Gedachten hardop tonen
Auditieve hallucinaties kunnen onderverdeeld worden in verbale (stemmen, fonemen) of non-verbale
(muziek, geluiden) hallucinaties
2
, Samenvatting psychiatrie A
Visuele hallucinaties worden vooral gezien bij het syndroom van Charles Bonet, delier, parkinson,
lewy body dementie, narcolepsie, intoxicaties en hypnagoge (inslapen) en hypnopompe (ontwaken)
stoornissen
Dysperceptie = afwijkende waarneming van een object, maar geen foutieve interpretatie
- Hyeracusis = het sterker waarnemen
- Hypesthesie = het zwakker waarnemen
- Macroscopie = men ziet dingen groter dan ze in werkelijkheid zijn
- Microscopie = men ziet dingen kleiner dan ze in werkelijkheid zijn
Mechanismen van dysperceptie
- Bij minimale inbreng kan razendsnel een beeld van de werkelijkheid gevormd worden
o Zintuigen associatiecortex amygdala terug naar de cortex
- Stoornissen kunnen ontstaan door:
o Stoornissen in de hippocampus, de amygdala en de associatiecortex
Vorm van het denken
- Tempo: normaal, snel of traag (bradyfrenie)
- Samenhang
Incoherentie: geen enkele logische/begrijpelijke samenhang tussen de onderwerpen waarover de
patiënt vertelt, in extreme vorm spreekt men van 'wortsalat' (een opeenvolging van onsamenhangende
woorden)
Perseveren: de patiënt herhaalt korte teksten of woorden zonder dat die veel betekenis lijken te hebben
Verhoogd associatief denken: de patiënt verbindt allerlei onderwerpen in een zin, waar iemand
normaal gesproken veel meer zinnen en toelichting voor nodig zou hebben. Er is wél samenhang
tussen de onderwerpen die genoemd worden en het valt met moeite te volgen, in tegenstelling tot bij
incoherentie
Alogie: de patiënt gebruikt weinig woorden om zich uit te drukken. Het kan ook zijn dat de patiënt wel
veel woorden gebruikt, maar dat dit zo weinig informatief is dat er weinig gedachten worden
uitgedrukt. De taal is inhoudelijk verarmd. De patiënt zelf kan alogie ervaren als gedachte-armoede.
Concretisch denken: iemand geeft een letterlijke betekenis aan iets dat figuurlijk of abstract bedoeld is
Neologisme: bij neologismen gebruikt iemand zelfbedachte woorden die alleen voor hem een
specifieke betekenis hebben.
Circumlocutie: iemand gebruikt vage bewoordingen om iets te omschrijving
Ontsporing: bij ontsporing gaat iemand van de lijn van zijn verhaal af en dwaalt af in irrelevante
opmerkingen.
Gedachtevlucht: bij gedachtevlucht spreekt iemand, meestal in hoog tempo, over de één na de andere
gedachte die hem binnenvalt terwijl het doel van het verhaal weinig duidelijk wordt. Er is veel overlap
met het begrip verhoogd associatief denken. De associaties tussen de gedachtesprongen zijn voor de
onderzoeker nog wel te volgen.
Rumineren: iemand is steeds maar overnieuw een probleem aan het overdenken, zonder dat daarbij
een oplossing wordt bereikt (cirkeltjesdenken)
Tangentialiteit: de patiënt antwoordt steeds langs de vragen heen, terwijl hij de vraag wel begrepen
heeft en zonder dat sprake is van onwil van de patiënt om de vraag juist te beantwoorden.
3