Samenvatting huidaandoeningen
Samenvatting klinische vraagstukken Huidaandoeningen
Anamnese en dermatologische inspectie
Op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek is vaak een dermatologische diagnose al te stellen.
Aanvullend/laboratorium onderzoek is zelden nodig om een diagnose te stellen/uit te sluiten.
Bij een dermatologische anamnese is het belangrijk om te vragen naar:
- Ontstaanswijze, plaats en duur
- Beloop en recidief
- Invloed van allerlei factoren (stress, hobby’s, reizen, seizoen, medicatie etc)
- Jeuk en pijn, verstoring van de nachtrust
- Gezinsleden/huidgenoten met soortgelijke aandoeningen
- Therapie tot nu en effect daarvan
- Cognities en emoties
Meer algemene factoren die ook informatie kunnen geven:
- Bekendheid met andere (huid)ziekten
- Familiaire belasting
- Voorkomen van astma, hooikoorts, eczeem (atopie) bij de patiënt/familie
- Medicijngebruik
Diagnostiek: morfologisch onderzoek morfologische groep DD waarschijnlijkheidsdiagnose
Monomorf = bestaand uit één soort efflorescentie
Polymorf = bestaand uit veel efflorescenties die na/naast elkaar optreden
Hulpmiddel bij klinische diagnostiek: PROVOKE
- Plaats
- Rangschikking
- Omvang
- Vorm
- Omtrek
- Kleur
- Efflorescenties
P: plaats
- Belangrijke, niet zo opvallende locaties: op het behaarde hoofd, bij de haargrens, in de nek, bij
de oren, in de oksels, submammair, genitalia, onder de voeten, tussen de tenen, nagels en
slijmvliezen
- Symmetrisch/asymmetrisch
R: rangschikking
- Zegt iets over de uitbreiding en de onderlinge samenhang en kan zijn:
o Gegroepeerd
Annulair/ringvorming
Lineair/lijnvormig
En bouquet/herpetiform (dicht op elkaar)
Corymbiform (moederlaesie met satellieten)
o Gedissemineerd (gegeneraliseerd en min of meer gelijkmatig verdeeld/niet
gegroepeerd)
o Diffuus (aaneengesloten)
o Discreet (van elkaar gescheiden)
o Reticulair (netvormig)
1
,Samenvatting huidaandoeningen
o Confluerend (samenvloeiend)
o Folliculair (gebonden aan follikels)
o Circinair (kringvormig, onderbroken ringvormig)
o Concentrisch (rond een middelpunt gevormd)
o Kokardevormig (schietschijfvormig/rozet)
- De uitbreiding kan zijn:
o Solitair (één laesie)
o Circumscript (omschreven = beperkt tot een klein gebied)
o Regionaal (een groter gebied)
o Segmentaal (in het verzorgingsgebied van één ganglion)
o Gegeneraliseerd (groot gedeelte van de huid)
o Universeel (over de hele huid)
O: omvang
- Wordt bepaald door het aantal laesies en de grootte van de individuele laesies
- Aantal: het liefst zo nauwkeurig mogelijk (tot op tien-/honderdtallen)
- Grootte: het liefst opmeten. Bij wisselende grootte of lage relevantie de grootte uitdrukken in:
o Milliair (gerstekorrel): 1-2 mm
o Lenticulair (linze): 3-10 mm
o Nummulair (munt): 1-3 cm
o Kinderhandpalmgroot: 3-5 cm
o Handpalmgroot: 5-10 cm
V: vorm
- Meestal wordt hiermee de tweedimensionale vorm bedoeld:
o Rond/ovaal
o Polygonaal (veelhoekig)
o Polycyclisch (veelbochtig)
o Rechthoekig
o Lineair (lijnvormig)
o Gegyreerd (geslingerd)
o Dendritisch (vertakt)
o Grillig
o Annulair (ringvormig)
- Alles wat verheven is, heeft ook een driedimensionale vorm:
o Bolrond (koepelvormig)
o Bolrond met indeuking
o Hemisferisch (bol segment)
o Vlak
o Spits (kegelvormig)
o Gesteeld
o Hobbelig
o Opgeworpen rand
O: omtrek
- Varieert van lijnscherp, scherp en matig/redelijk scherp tot onscherp
K: kleur
- De meeste dermatosen zijn lichtrood, waarin onderscheid te maken valt tussen:
o Erytheem (wegdrukbare roodheid door bloedvatverwijding)
o Purpura (niet-wegdrukbare roodheid tot erytrocytenextravasatie)
2
,Samenvatting huidaandoeningen
o Roodheid die een ‘appelmoeskleur’ krijgt bij diascopie (bij granulomateuze
ontsteking)
E: efflorescenties
- Macula: omschreven kleurverandering in het niveau van de huid zonder andere epidermale of
dermale afwijkingen
- Dyschromia: niet nader omschreven kleurverandering van de huid die niet berust op
vaatverwijding
- Erytheem: niet nader omschreven rode kleurverandering van de huid die berust op
vaatverwijding (wegdrukbaar)
- Purpura: zichtbare bloeding van de huid of slijmvliezen (niet-wegdrukbaar)
- Teleangiëctastieën: blijvende verwijdding van kleinere bloed of lymfevaten (wegdrukbaar)
- Papel: circumscripte solide verhevenheid van de huid (<1cm) die ontstaan is door cel-,
weefsel- of vochttoename en die geneest zonder littekenvorming (oppervlakkig)
- Urtica: vlakke circumscripte vluchtige verhevenheid van de huid ten gevolge van
oedeemvorming in de dermis, ontstaan door vasodilatatie en verhoogde vasopermeabiliteit
- Nodulus: circumscripte palpabele weerstand in de cutis of subcutaan gelegen, al dan niet
boven de huid verheven (<1cm), over het algemeen genezen met littekenvorming (maar dit is
niet altijd zichtbaar)
- Nodus: als nodulus maar dan >1cm
- Tuber/tumor: solide uitstekend verhevenheid van de huid > 1 cm
- Plaque: solide vlakke verhevenheid van de huid > 1 cm
- Vesikel: zichtbare holte gevuld met helder vocht, zonder eigen wand, < 1 cm gelegen in de
epidermis
- Bulla: als vesicula, > 1 cm, subcorneaal, intra- of subepidermaal gelegen
- Pustel: zichtbare holte gevuld met purulent vocht zonder eigen wand, < 1cm, meestal in de
epidermis gelegen
- Squama: loslatend conglomeraat van hoorncellen (schilfer)
- Crusta: korst die samengesteld is uit ingedroogd exsudaat, bloed, cellen, necrotisch materiaal
of vuil
- Comedo: een afgesloten talgklieruitvoergang met ophoping van talgkliermateriaal
- Lichenificatie: vergroving van het huidreliëf
- Eczeem: polymorfe eruptie, bestaat uit het na of naast elkaar voorkomen van erytheem,
squamae, papulae, vesiculae, natten, crustae en lichenificatie
- Erosie: een defect van de huid beperkt tot de epidermis (bij erosie worden geen bloedingen
gezien)
- Excoriatie: een iets dieper gelegen epimodernaal defect (hierbij zijn puntvormige bloedingen
zichtbaar)
- Vulnus: een defect van de huid zonder een onderliggend pathologisch proces
- Ulcus: een defect van de huid tot in de subcutis met geen of geringe tendens tot genezing,
ontstaan naar voorafgaande huidverandering
- Ragade (fissuur): een inscheuring van de huid variërend van oppervlakkig tot diep
- Atrofie: een afname van het volume der huidsamenstellende bestanddelen
o Kenmerken van epidermale atrofie
Dun, iets verzonken
Plooibaar (sigarettenpapier)
Doorschemeren van vaten
Verdwijnen van adnexen
Huidschilfering (squamae) wordt verder onderverdeeld in:
- Piryriasiform (zeer klein, lijkt poeder)
- Psoriasiform (plaatjesvormig, wit, zilverachtig glanzend (kaarsvet))
3
, Samenvatting huidaandoeningen
- Ichthyosiform (visschubachtig, in rijen naast elkaar, ruitvormig)
- Keratotisch (eeltvormig, brokkelig)
- Collerette (kraagvormig, ringvormig kransje met schilfers (dat o.a. overblijft na het
openbarsten van een vesicula)
- Craquelé (gebarsten, grof netwerk van fijne barstjes)
- Seborroïsch (geel, vettig)
Bij adequaat onderzoek (bv palpatie) kunnen ook de volgende kenmerken onderzocht worden:
- Oppervlak: glad/ruw, geplooid/gerimpeld, verruceus, papillomateus, nattend, pussend
- Consistentie: week/zacht, stevig/vast/elastisch, hard, fluctuatie, pitting oedeem,
infiltratie/induratie
- Sensibiliteit: hyper- en hypesthesie
Beter bekijken van laesies kan met een vergrootglas of een dermatoscoop. Een dermatoloog is een
vergrootglas met een ingebouwde lichtbron.
Aanvullend onderzoek
De circulatie kan beoordeeld worden met functieproeven, aangevuld met vaatonderzoek:
- Dopplermetrie (bloedflowonderzoek), zowel veneus als arterieel te gebruiken
- Duplex onderzoek (combinatie van doppler en echografie)
- Lichtreflectie-rheografie (plethysmografie)
o Bij vermoeden op veneuze insufficiëntie, hierbij wordt de vulling van de
oppervlakkige dermale vaatplexus bepaald voor en na activiteit van de kuitspieren
- Flebografie (röntgenonderzoek van venen in benen), arteriografie, lymfografie,
lymfescintigrafie
- Veneuzedrukmeting
- Temperatuurmeting door infraroodfotografie
Allergologisch onderzoek
- Priktest
o Geschikt voor type I allergieën (vooral inhalatieallergie)
o De allergenen worden percutaan in de oppervlakkige huid van de onderarm geprikt
o Bij een allergische reactie ontstaat er binnen 20 minuten na injectie een urtica
o Evt kan ook het IgE in het bloed tegen bepaalde allergenen getest worden (RAST)
- Plaktest
o Geschikt voor type IV allergieën (contactallergie)
o Allergenen worden op de rug aangebracht
o 48 uur en 72/96uur na applicatie moet de test afgelezen worden
- Bij twijfel kan een ROAT (repeated open application test) gedaan worden, bij de patiënt
gedurende twee weken het allergeen in de elleboogplooi aanbrengt
o Let op: dit kan juist weer sensibilisatie veroorzaken!
Combinaties van allergische reacties
- Gekoppelde allergie
o Bijvoorbeeld voor verschillende metalen
- Groepsallergie
o Allergie voor chemisch verwante stoffen
- Polyvalente allergie
o Allergie voor niet-verwante stoffen
Type I allergie
De Ag-presenterende cellen presenteren na contact met het allergeen, het allergeen aan
gespecialiseerde lymfocyten in de huid en/of slijmvliezen van luchtwegen en maagdarmstelsel deze
lymfocyten reageren met de aanmaak van immuunglobulines, met name IgE bij atopie (B-celreactie)
4