Ethiek:
HC week 1; H1 en 2
Leerdoelen:
het verschil tussen waarden, normen, moraal en ethiek benoemen;
het belang van de ethiek voor een beroepsbeoefenaar (en dus ook een jurist) benoemen;
weet wat een moreel dilemma is;
kan een beschrijving geven van de plichtethiek/ beginselethiek/deontologie van Immanuel
Kant;
kent beide formuleringen van de categorische imperatief;
kan voor- en nadelen benoemen van de plichtethiek;
kent de relatie tussen plichtethiek en recht.
Ethiek: de bestudering van de moraal.
- beschrijvende: wanneer ethiek probeert te verhelderen en morele standpunten beschrijft.
- normatief: er wordt voorgeschreven hoe gehandeld moet worden in de omgang met de ander.
- beroepsethiek
Moraal: regels, waarden en houdingen die het gedrag van mensen reguleren (met het oog op de
belangen en het welzijn van anderen)/geeft aan wat juist handelen is/hoe mensen met elkaar
omgaan).
Morele regels begrenzen individuele vrijheid van handelen; begrenzing wordt gevormd door
gemeenschappelijk belang.
Grondgedachte moreel denken: alleen mensen kunnen, omdat zij verstand hebben,
verantwoordelijk gehouden worden voor hun gedrag.
3 bouwstenen van moraliteit:
1. Normen/morele regels: wat men respecteert, gedragsregels om waarden te realiseren; niet liegen.
Omdat je het belangrijk vind om eerlijk te zijn, ga je niet liegen. Omdat je iets dus belangrijk vindt,
ga je er naar handelen.
Normen kunnen impliciet zijn: is niet in een geschreven regel vastgelegd, maar je bent je er al
gelijk van bewust dat iemand die steelt niet juist handelt.
Ze kunnen wel zijn vastgelegd (bv. gezegdes bedrijfsregels)
Moreel gedrag is aangeboren en de meeste keuzen worden intuïtief gemaakt.
5 morele instincten:
1. schade/zorg
2. eerlijkheid
3. loyaliteit
4. autoriteit
5. zuiverheid/reinheid
2. Waarden: nastrevenswaardige idealen/geeft aan wat goed, gewenst en waardevol gedrag is; eerlijkheid.
Alleen mensen hebben een morele waarde; het is namelijk zinvol om een mens moreel goed/slecht
te noemen en een boom niet.
Waarde is een begrip dat richting geeft aan het handelen.
Waarde wordt zichtbaar in handelen; wie gezondheid belangrijk vindt, zal niet roken.
Morele waarde: definiëren wie je bent. (wordt bepaald door bv. eerlijkheid/loyaliteit)
Objectwaarde: bepalen het handelen, zeggen niet wie je bent, maar wat je wil of hebt. (geluk,
rijkdom, vriendschap)
Iedereen heeft verschillende waarde, en geven er ook een andere betekenis aan.
Moreel pluralisme: het naast elkaar bestaan van verschillende waarde.
Verschil waarden en normen: waarde beschrijven een doel/uitgangspunt, normen schrijven
concreet gedrag.
Verhouding waarden en normen: als waarden het doel zijn, stelt de norm de voorwaarden vast
om het doel te bereiken.
3. Morele houding: manier van handelen van iemand (gedrag/karaktertrek)
Normen en waarden slaan op gedrag, houding slaat op het handelen.
, Karaktereigenschappen bepalen met name de keuzes die worden gemaakt, stemmingen hebben
alleen voor korte duur invloed op het gedrag.
Moraliteit is niet de enige verzameling van regels voor gedrag, rechtsregels, fatsoenregels en
religieuze regels schrijven dit ook voor.
Onderscheid met fatsoensregels: ‘zwakke morele regels’ als tafelmanieren, ze gaan minder diep
dan morele regels.
Onderscheid met religie: een religie omvat meer dan morele regels (kledingvoorschriften). Religie
kent grote verhalen waarop regels zijn gebaseerd, moraal heeft geen betekenis verlenend verhaal.
Religies kennen bovennatuurlijk wezen dat oorsprong is van morele regels.
Onderscheid recht en moraliteit: recht heeft geschreven bronnen, morele regels niet echt. Hiernaast
kunnen rechtsregels worden afgedwongen door de inzet van instanties als de politie, morele regels
niet. De wet bestaat uit secundaire en primaire regels, morele regels niet. Recht is ingebed in een
sociaal systeem, moraliteit niet. Recht heeft gezag, iedereen aanvaard de uitspraak van de rechter,
dit is niet zo bij moraliteit.
Verschil moraal en ethiek: de heersende normen en waarden, ethiek is bestudering hiervan.
Taken ethiek:
1. ethische theorieën: 1. Helderheid, 2. Woorden geven aan gevoelens en overwegingen.
2. kritisch toetsen van morele opvattingen en het opstellen van geldige theorieën.
Moreel oordeel: waardering van menselijk gedrag a.h.v. morele waarden.
Moraal is een sociaal verschijnsel:
1. opvoeding
2. onderwijs
3. religie en media.
Moraal is objectief, relatief en verandert (door bv. technische
ontwikkelingen/mondialisering/immigratie).
Een moraal is objectief: niet zelf bepaald
Een moraal is subjectief: normen en waarden die jij zelf hebt.
Ethiek en het juridisch beroep:
1. bijzondere relatie ethiek en recht: rechtsregels zijn afkomstig uit moreel.
2. moreel kompas (professionele relatie): geeft instrument aan hoe je je moet gedragen.
waarden in het recht zijn rechtsbeginselen. (redelijkheid en billijkheid)
waarden zijn het uitgangspunt waarop de normen zijn gebaseerd.
Morele dillema’s: de beste keuze die je kan maken heeft ook nadelige kanten.
Moreel kompas:
1. herkennen ethiek
2. denkkader ontwikkelen
3. visie/identiteit ontwikkelen
4. keuzes verantwoorden
Ethische theorieën:
1. de deugdethiek
2. gevolgenethiek
3. plichtethiek
4. (zorgethiek)
1. Plichtethiek/beginselethiek/deontologie (bedacht door Immanuel Kant)
Een handeling is moreel juist als ze overeenkomt met een zelfgekozen morele regel, principe of
beginsel (norm staat centraal)
Het gaat niet om het gevolg van de handeling, maar om de intentie die aan de handeling ten
grondslag ligt. Die intentie moet zijn; trouw blijven aan het principe, ongeacht het gevolg.
Volg interne norm/je plicht (kies je zelf voor, dus niet omdat het volgens de wet moet), wat je
behoort te doen.
Nadruk ligt op het navolgen van norm, norm bepaald de morele waarde van een handeling.
De norm van Kant is absoluut; het geldt altijd en overal