Blok 2
Renaissance en classicisme (1550-1700)
Algemene inleiding
Overzicht van de inhoud
Dit blok gaat het wederom om de literatuur in zowel de Noordelijke (huidige Nederland) als
Zuidelijke (huidige België) Nederlanden. Net zoals in de middeleeuwen lag aanvankelijk in deze
periode het culturele zwaartepunt in het Zuiden. Steden als Brussel, Antwerpen en Gent waren de
meest ontwikkelde gebieden van West-Europa in Brabant en Vlaanderen.
Na 1585 verschoof het culturele zwaartepunt naar het Noorden door historische ontwikkelingen. In
het speciaal naar de gewesten Zeeland en Holland. Daar werd de basis gelegd voor een eeuw van
ongekend economische en culturele groei: de Gouden Eeuw.
Ook de cultuur groeide dus volop:
Schilderkunst: Rembrandt, Frans Hals, Johannes Vermeer o.a.
Filosofen: Descartes, Spinoza werkte in Nederland.
Literatuur: Universiteiten Leiden en Amsterdam trokken mensen van heinde en verre naar zich toe.
In het Zuiden was geen sprake van een Gouden Eeuw:
- Ook na 1646 nog grotendeels een oorlogssituatie
- Schrijvers/Dichters veel minder vrijheid
We bespreken de wedergeboorte van de klassieke oudheid in de vorm van de renaissance. Ook
bespreken we de uiteindelijke overgang van de renaissance naar het (Frans-)classicisme. Deze
periode eindigt niet in 1700, maar dit is wel een afbakening wanneer de Gouden Eeuw ten einde
loopt.
Nadere afbakening van het materiaal
In tegenstelling tot de middeleeuwen is in de renaissance, door de opbloeiende boekdrukkunst,
geen tekort aan literair werk dat heeft weten te overleven. Al wilde lang niet iedereen gedrukt
worden, of werd iedereen gedrukt, de drempel voor een publicatie was aanzienlijk lager dan in de
middeleeuwen.
In de Zuidelijke Nederlanden moest wel rekening gehouden worden met een behoorlijk strenge
censuur. Het meeste werk uit deze regio is in het handschrift overgedragen.
Er zijn een aantal afwegingen die gemaakt moeten worden wanneer men bepaalt welke werken
relevant zijn voor deze studie en welke niet. Al zou bijvoorbeeld alleen uit gegaan worden van
werken die in de betreffende periode zelf veel werden gelezen, zou het een verzameling worden
van vrome liedboeken en stichtelijke lectuur. Mannen als Hooft, Huygens en Vondel waren niet
mateloos populair in hun eigen tijd.
Redenen waarom er toch voor deze mannen is gekozen:
- ‘Grote schrijvers’ blijken telkens voor nieuwe generaties nog steeds betekenis te hebben, zo
worden toneelstukken van Bredero en Vondel nog altijd opgevoerd.
- Er moet een selectie gemaakt worden, men kan niet alles behandelen.
,Formele en inhoudelijke kenmerken van renaissanceliteratuur
Typische renaissancegenres:
- Tragedies
- Komedies
Typische renaissance dichtvormen:
- Emblemen
- Elegieën
- Sonnetten
Renaissancetoneel:
- Draait om ‘echte personen’, in tegenstelling tot allegorieën bij rederijkers. Al zijn het vaak wel
mythische personen of helden.
- Innerlijke conflicten personages blijken uit het doen en laten van de personage, niet zoals bij
rederijkers ‘goed’ en ‘kwaad’ als los persoon op het toneel te laten. Dit vraagt dus om meer
inleving en interpretatie van de kijker.
- Het toneel is de uitbeelding van een handeling, het ligt aan de interpretatie van de kijker wat de
betekenis is. Rederijkers is puur de illustratie van een betekenis.
Renaissancelyriek:
- Grotendeels gelegenheidspoëzie (Bijvoorbeeld voor geboortes, bruiloften, de dood,
aanstellingen, maatschappelijke gebeurtenissen, letterlijk literatuur van de wieg tot het graf).
- Net als rederijkers zagen dichters zichzelf als ‘docenten’ doormiddel van hun werk van de
maatschappij.
- In Noord veel meer vrijheid dan Zuid.
- Dichters stonden ‘midden in de samenleving’, hierdoor bij zelfs korte teksten vaak al veel
context nodig. Bijna onmogelijk om een tekst uit deze periode te begrijpen zonder de
geschiedenis te kennen.
- Karakteristiek voor periode is ook de enthousiaste navolging (imiatio) van bewonderde
voorgangers. Voorbeeld: petrarkisme. Typisch voor petarkisme: onbereikbare liefde, paradoxen:
bedroefd vol vrolijkheid etc.
Emblematiek
Een embleem bestaat altijd uit drie onderdelen:
- Prent
- Motto
- Bijschrift
Het bijschrift is het verband tussen de prent en het motto.
Ook in deze periode speelt proza nog een niet veel zeggende rol. Geschiedschrijving, in de stijl
van de klassieken, had een status. Verzonnen verhalen niet. Ze werden wel geschreven
desondanks. Het valt te vergelijken met de status van strips vandaag de dag: ze worden gelezen,
maar ze worden niet gezien als ‘echte literatuur’. Voor de roman kwam dit pas in de 18e eeuw.
, Hoofdstuk 1: De renaissance
Het humanisme (van de 15e en 16e eeuw, niet het moderne humanisme) was een beweging van
geleerde die streefde naar de wedergeboorte (renaissance) van de klassieke oudheid.
§1.1 ‘Wedergeboorte’ als ideaal
De canon die de renaissance betreft werd al vroeg herkend, al in 1651 werd de bloemlezing
Verscheyde Nederduytsche gedichten van Grotius, Hooft, Barlaeus, Huygens, Vondel en anderen
uitgegeven.
De ‘grote drie’ van de 17e eeuw zijn:
- Huygens
- Vondel
- Hooft
In veel titels uit deze periode klinken namen uit de klassieke oudheid door. Zo vinden we Klio,
Apollo en Parnas terug. Deze namen weerspiegelen het ideaal van alle Nederlandsche dichters
van die tijd: navolging van de grote schrijvers uit de klassieke oudheid.
Het enige gebied waar men niks van de oude klassieken moest weten: geloof. Men was overtuigd
van de christelijke superioriteit.
Jan Vos complimenteerde Vondel als volgt: ‘Dankzij Vondel weten we weer hoe een treurspel
geschreven moet worden, namelijk zoals de klassieken het deden. De dichtkunst bindt zich niet
aan Rome, noch Athene. De letterkunde van het oude Griekenland en Rome leeft nu in
Amsterdam.’ Kernachtiger kon het ideaal van de renaissance niet worden verwoord.
In de kunst en literatuur golden de voorbeelden van de klassieken als de beste voorbeelden, die
men altijd in het oog moest houden.
§1.2 Renaissance en humanisme
De renaissance startte al in de 14e eeuw. De grondlegger ervan is de Italiaan Francesco Petrarca.
Hij bracht een groot deel van zijn jeugd door aan het pauselijke hof in Avignon, hij had een hekel
aan de decadente sfeer die daar hing. In werken van klassieken als Cicero en Seneca las hij over
een zuivere levenshouding die hem aansprak. Hij zocht zoveel mogelijk klassieke werken op,
herschreef en bewerkte deze zodat geleerden weer kennis konden nemen van datgeen wat de
klassieke schrijvers te vertellen hadden.
Op die manier werd Petrarca de vader van het Humanisme. Het woord is afgeleid van de term
humanitas (datgene wat de mens tot mens maakt). Dit impliceert zowel menslievendheid als een
hogere beschaving, beide aspecten spelen in het humanisme een rol. Door de klassieken te
bestuderen weet Petrarca zich hun beschaving eigen maken, met als einddoel: zichzelf en zijn
medemensen te ontwikkelen tot volwaardige, edele wezens. Hierdoor was het niet een beweging
van en voor geleerden, maar voor iedereen.
De klassieke oudheid is pakweg de periode van 500 voor tot 500 na Christus. De periode tussen
hun eigen tijd en de klassieke oudheid ging men medium aevum (middeleeuwen) noemen. Een
periode die zo snel mogelijk overwonnen en vergeten diende te worden. Alle humanisten streefden
naar een wedergeboorte van de klassieke oudheid. Het hoogtepunt voor hen was het Rome van
de late republiek en de vroege keizertijd (100 voor tot 150 na Christus).
De bekendste humanisten die na Petrarca volgden waren:
- Lorenzo Valla & Giovanni Pico delle Mirandola (Italianen)
- Thomas More (Engelsman)
- Desiderius Erasmus van Rotterdam (de belangrijkste)