Blok 3
De achttiende en negentiende eeuw
Hoofdstuk 1: De achttiende eeuw
Deze eeuw staat o.a. bekend om het imposante Franse Hof en de strenge vormentaal die daarbij
kwam kijken. Het ging om het aan de buiten wereld demonstreren van de beheersing van deze
vormentaal, oftewel van de etiketten. Pruiken, korsetten, uitbundige jurken, men ging op zo’n
manier gekleed dat je je haast wel statig moest gedragen.
Tegelijkertijd was er in deze eeuw ook juist een stroming waar men de natuur centraal stelde en
deze ‘strenge vormen’ hevig bekritiseerde. Waar de Fransen alles deden voor voortaan naar
buitenaf, decadent als de pest, wilde de Engelsen juist de natuur hun gang laten gaan. De Franse
tuinen waren bekend om elk op maat geknipt takje en hun uitbundigheid, de Engelsen legden net
zulke grote tuinen aan, maar daar moest je juist wanen in een gebied waar de natuur de vrije hand
had. Zo kwamen ze ook met jurken waar de vrouw haar natuurlijke lichaam onder toonde, in plaats
van de strakke korsetten.
§1 Karakteristiek van de periode - Europa
§1.1 Intellectuele ontwikkelingen: De Verlichting
De verlichting was een brede intellectuele beweging die op alle vlakken invloed had en te zien
was, maar vooral de filosofie was toonaangevend. Bekende namen uit deze periode zijn o.a. Jean
Jacques Rousseau, Voltaire, de Montesquieu en Immanuel Kant. Filosofie en literatuur waren in
deze periode sterk met elkaar verbonden doordat veel filosofen kozen om het geschreven te woord
te kiezen als hun manier van communiceren en publiceren.
In de verlichting stond centraal:
- De moralistische-didactiek (de morele onderwijzing)
- Het gevoel (Gevoelige mannen zijn niet zwak, maar medelevend)
Veel van onze huidige denkbeelden over mensenrechten, indeling van de maatschappij en
tolerantie vinden hun oorsprong in de verlichting.
In het Engels werd de verlichting ‘The Age of Reason’ en ‘The Age of Enlightenment’ genoemd. De
periode duurde grofweg van 1650-1800.
Het verlichtingsdenken gaf ook op een dieper liggend niveau een impuls aan de literatuur, om dit te
begrijpen moeten we twee kwesties begrijpen:
1. De veranderende positie van het denkende individu.
2. De ontwikkeling van de moraalfilosofie tijdens de verlichting
Het begrip natuur speelt hier weer een centrale rol.
1. Veranderende positie denkende individu:
In het verlichtingsdenken werd gestreefd naar de emancipatie van de rede, zodat ieder mens een
kritisch denken individu kon worden. Men wilde niet meer dat debatten werden gevoerd met
autoriteitsargumenten zoals: ‘omdat het in de bijbel staat’ of ‘omdat Aristoteles het zei’. Ieder mens
had nu dus de potentie om een goed argument te verzinnen en dus om een goed debat te vormen,
niet alleen ‘autoriteiten’.
,De lijfspreuk van de verlichting was volgens Kant: Heb de moed, je van je eigen verstand te
bedienen!
2. Ontwikkeling moraalfilosofie
De centrale vraag in deze discipline is: Hoe goed te leven?
Sinds de oudheid ging men ervan uit dat dit alleen kon als de mens in staat was zijn passies
(emoties) te beteugelen. De stoïcijnse leer, alleen gefocust op de man, benadrukte dat men zo
autonoom mogelijk moest leven. ‘Zachte emoties’ (liefde, zorgzaamheid, medelijden) werden als
gevaarlijk beschouwd voor de mannelijkheid, alleen masculiene emoties als dapperheid waren
goed voor de man.
In de verlichting kantelde de filosofen dit beeld, Frances Hutcheson begon hier mee. Hij ging uit
van een optimistisch mensbeeld, zo zou elk mens beschikken over een moral sense. Een zesde
zintuig waarmee we morele oordelen kunnen vellen. Een belangrijke inbreng van de ‘natuur’ dus.
Dit vermogen zou dus van nature aanwezig zijn in ieder mens.
Deze moral sense moest echter wel ontwikkeld worden bij ieder mens. Belangrijk hiervoor was het
sociabiliteitsideaal. Oftewel: een warme omgeving van familie en vrienden waarin ieder mens zich
kon ontwikkelen tot ‘juist oordelend’ mens. De ‘zachte emoties’ werden nu niet meer gezien als
bedreiging, maar als voorwaarde voor een goed leven.
Hier was ook een belangrijke koppeling met de literatuur: men kreeg aandacht voor het
gevoelsleven van de mens en ‘de deugd’ werd zo een belangrijk literair thema. Ook werd getracht
wederom via de lezer dingen bij te brengen, in dit geval de juiste ‘sensibiliteit’.
§1.2 Maatschappelijke ontwikkelingen: Opkomst burgerij
In de loop van de achttiende eeuw werd de Europese handelsmarkt steeds complexer en
omvangrijker. Door technologische ontwikkelingen kwam het kapitalistische systeem steeds meer
op. Engeland liep hier in voorop, dit was dan ook het eerste land in Europa dat veranderde van
een agrarische naar een industriële samenleving. Dit was de eerste industriële revolutie, de grote
variant hiervan zou pak hem beet een eeuw later plaatsvinden.
Zo ontstond er door deze economische en industriële groei een eerste soort rijke burgerij. Ook
werd er in deze periode voor het eerst gefilosofeerd over economie (Adam Smith Wealth of
Nations, 1776).
Tot halverwege de achttiende eeuw groeide de macht van de vorstenhuizen en adel. Door de
opkomst van deze burgerij ontstond er dus een flinke spanning tussen de nieuwe rijke burgerij en
de politieke machthebbers in vorm van vorstenhuizen, adel en een kleine groep patriciërs.
§1.3 Politieke ontwikkelingen: Revoluties
Aan het begin van de achttiende eeuw hadden bijna alle Europese vorstenhuizen absolute macht.
In 1789 sloeg dit in Frankrijk radicaal om, waarna in latere perioden in de 20e eeuw de rest van
Europa zou volgen.
De politieke verschuiving in Frankrijk was onmogelijk geweest zonder de fundamentele kritiek
punten die de verlichtingsfilosofen hadden geformuleerd t.o.v. de machthebbers. Waar de de
vorsten altijd hadden geregeerd vanuit het idee van door God verkregen soevereiniteit, stelde de
verlichtingsfilosofen het idee van het natuurrecht. Ieder mens werd vrij en gelijk geboren.
Wel kon men een deel van deze vrijheid afstaan aan de staat in ruil voor bijvoorbeeld collectieve
bescherming. Maar de staat heeft dan een hoop regels waar zij zich aan moet houden. De macht
, van de staat is dus beperkt, niet absoluut. Ook moesten burgers in staat zijn, met juridische
middelen, om de staat in haar machtsuitoefening te controleren.
De machten moesten gescheiden worden, er zou een systeem komen van trias politica.
- Wetgevende macht
- Uitvoerende macht
- Rechterlijke macht
Daarnaast moesten alle burgers gelijk behandeld worden, ongeacht klasse, sekse of religie. Die
zijn in een notendop de beginselen van de liberale en parlementaire staatsvormen.
De verlichte politieke denkbeelden werden in Amerika in de praktijk gebracht ten tijde van de
onafhankelijkheidsoorlog tegen Groot-Brittannië (1774-1783). Aansluitend werd daar volgens de
ideeën van de verlichting een eerste grondwet aangenomen in 1787. In de eerste geschreven
grondwet in geschiedenis was o.a. de mensenrechten, volkssoevereiniteit en trias politica
opgenomen.
In Frankrijk ging zoals gezegd de burgerij een steeds belangrijke rol spelen, maar de politieke
macht was nog steeds in handen van de vorst Lodewijk XVI. De boeren gingen gebukt onder o.a.
de zware belastingen. Dit alles leidde tot de Franse revolutie. 14 juli 1789 werd de Bastille
bestormd, uiteindelijk legde Markies de la Fayette De Verklaring van de Rechten van de Mens en
de Burger voorgelegd aan de Franse Nationale Vergadering, deze keurde de tekst goed. Ergens
na augustus 1789 kreeg de tekst rechtskracht. De geprivilegieerde standenstaat werd afgeschaft.
§2 Karakteristiek van de periode — Nederland
In de zeventiende eeuw was er in de provincies een stedelijk patriciaat aan de macht gekomen. De
regenten handelden niet meer zelf met hun geld, maar investeerden het bijvoorbeeld in vastgoed.
Ambtsfuncties werden onderling verdeeld en binnen de families gehouden, het patriciaat ging op
een aristocratie lijken. Voor buitenstanders werd het naarmate de tijd verliep, steeds lastiger om
hier tussen te komen.
Vanaf halverwege de achttiende eeuw heerste er in Nederland de verlichtingsgedachte. Nederland
heeft zelf geen grote filosofen voortgebracht in deze periode, maar had toch een cruciale rol.
Doordat in Frankrijk een stevige censuur heerste, werden werken die in Frankrijk niet konden
worden uitgebracht, gedrukt en uitgebracht in de Republiek. Zo speelden de Nederlanden een
cruciale rol in de ontwikkeling van pers- en gewetensvrijheid.
Het sociabiliteitsideaal werd in Nederland gekoppeld aan de cultivering van de vaderlandsliefde. Er
was dus zeker een verlichting in Nederland, maar deze was niet radicaal. De verlichting werd
gebruikt om tot een nieuw nationaal besef te komen.
De literatuur speelde hier een cruciale rol in, vaak antikosmopolitisch en provaderlands, die de
nationale bewustwording stimuleerde. Deze ‘mode’ brak rond 1760-1770 echt door en noemen we
ook wel Nationaal-literair reveil. Dit uitte zich in vele tijdschriften en de oprichting van literaire
genootschappen.
In de jaren tachtig kreeg deze vaderlandscultus een politieke lading. Er waren zorgen over de
achteruitgang van de Republiek, zo ging de belangrijkste motor van de welvaart, de VOC, failliet in
1799. De achteruitgang werd ervaren als een cultureel en maatschappelijk probleem. Naast de
maatschappelijk economische problemen, waren er veel klachten over de ‘verfransing’ van de
heersende elite. Zo zouden ze een te ‘kosmopolitische’ levensstijl hebben en zich te veel hebben
losgemaakt van de Nederlandse tradities.
De Republiek raakte intern verdeeld tussen twee groepen:
- Orangisten, aanhangers van stadhouders Willem V wie ze meer macht wilde geven.